(Korst)mossen digitaal in beeld
- 100 tips
door
Henk Siebel, 2 dec 2011 - Dit artikel verscheen eerder in het themanummer
fotografie van het tijdschrift Buxbaumiella.
Inleiding
Mossen en korstmossen zijn fantastische onderwerpen om van dichtbij te
fotograferen en steeds meer van ons maken er foto’s van. Gewoon vanwege de
schoonheid, om vondsten te documenteren of om kenmerken van soorten vast te
leggen. Velen vinden hun weg als illustratie van soorten op websites, in
presentaties, in boeken of in tijdschriften. Was het vroeger nog lastig om
dergelijke foto’s te maken, dankzij de komst van de digitale fotografie wordt
het steeds makkelijker. De vele foto’s bij de digitale verspreidingsatlas van de
BLWG getuigen hiervan. En het hoeft niet veel te kosten. Er zijn met een
digitale compactcamera, die bijna ieder van ons bezit, verrassend mooie mosfoto’s
te maken dankzij de speciale macrostand en de mogelijkheid bij veel modellen om
zonder flits van zeer dichtbij met relatief grote scherptediepte te
fotograferen.
Toch is het geen kwestie van gewoon afdrukken. Omdat er voor mosfoto’s meestal
een grote scherptediepte gewenst is, blijft dit een kritische factor. Door
rekening te houden met een aantal zaken kan je de kwaliteit van je mosfoto’s
echter sterk verbeteren. Het is ook verrassend hoe je met gratis
beeldbewerkingprogramma’s foto’s kunt verbeteren of zelfs foto’s kunt combineren
tot nog betere foto’s. Alleen fotografen die nog in het analoge tijdperk zijn blijven
steken, zullen hier geen gebruik van maken. Digitale beelden helpen zelfs bij
het tekenen van mossen.
Echter, zelden zie of hoor je hoe mooie mosfoto’s of tekeningen gemaakt zijn. Om
je bij het maken van betere mosfoto’s en tekeningen op weg te helpen worden hier
daarom 100 tips gegeven. Hiermee hoeven te veel onscherpte en verkeerde
helderheid, kleur of compositie geen spelbreker meer te zijn. Er zitten veel
goedkope of gratis mogelijkheden bij, zodat je budget het plezier niet in de weg
hoeft te zitten. Het is gebaseerd op mijn eigen zoektocht en aangevuld met de
ervaringen van anderen. Het is niet bedoeld als kookboek waarin alles staat
voorgeschreven. Iedereen zal zo zijn eigen voorkeuren hebben. Een aantal van de
aanbevolen instellingen hangt af van het cameramodel. Raadpleeg daarvoor de
handleiding van je eigen camera.
Cameratypen
Verschillen tussen camera’s
Als je foto’s van mossen of korstmossen wilt maken zul je van erg dichtbij
moeten fotograferen. Dit wordt macrofotografie genoemd. Uit het analoge tijdperk
stammen nog definities van macrofotografie met een afbeeldingsmaatstaf van ten
minste 1:1 op een kleinbeeldnegatief, maar in het tegenwoordige digitale
tijdperk met allerlei verschillende sensorgroottes spreekt men thans in de
praktijk van macrofotografie als je een onderwerp fotografeert dat tenminste 1:1
is op een afbeelding van 15 bij 10 cm. Dat betekent dus dat de voorwerpsgrootte wat je
fotografeert bij macro deze grootte heeft of kleiner is. Als je met
macrofotografie aan de gang gaat is het allereerst van belang te weten wat de
sterke en minder sterke kanten van je camera en lenzen zijn bij macrofotografie.
Voor macrofotografie zijn er twee hoofdtypen camera’s om uit te kiezen. De
goedkopere compactcamera met vaste lens, en de veel duurdere spiegelreflexcamera
met aparte te monteren objectieven en de mogelijkheid door de zoeker via een
spiegel direct door de lens te kunnen kijken. Recent is er een derde type, de
systeemcamera, die nog wel de mogelijkheid heeft van verwisselbare objectieven,
maar niet meer de spiegeloptie hebben. Ze missen dus de voordelen van het door
de lens kunnen kijken maar kunnen wel goede kwaliteit leveren als er goede
macrolenzen voor beschikbaar zijn. Ze zijn vooralsnog ook veel duurder dan de
compactcamera’s.
1) Sensorgrootte
Een groot voordeel bij fotografie van mossen en korstmossen is dat een digitale
compactcamera dankzij de kleine beeldsensor een grotere scherptediepte geeft
(vaak 2.5-3.5 groter) dan een spiegelreflexcamera bij gelijk diafragma. Bij
spiegelreflexcamera’s met grotere sensor is echter een kleiner diafragma in te
stellen waardoor dit verschil in scherptediepte weer deels overbrugd kan worden.
De dan wel benodigde lange sluitertijd is deels in toom te houden doordat bij
spiegelreflex een hogere ISO-waarde (en daarmee minder benodigd licht) kan
worden ingesteld zonder te veel kwaliteitsverlies door beeldruis dankzij de
grotere beeldsensor. De grotere beeldsensor bij spiegelreflexcamera’s geeft
meestal aanleiding tot hogere detaillering wat vooral van belang is als je
uiteindelijk foto’s op groot formaat (A4 en groter) wilt afbeelden.
2) Scherpstelling
Het precies scherpstellen bij macro met een digitale compactcamera is vaak
lastiger dan met een spiegelreflexcamera omdat je bij een compactcamera door de
zoeker (als deze al aanwezig is) niet het goede beeld ziet en dus afhankelijk
bent van het digitale schermpje achterop de camera om te zien of de
scherpstelling klopt. Bij spiegelreflex moet je om door de zoeker te kijken
echter wel erg diep bukken bij laag camerastandpunt, zoals bij mossen vaak het
geval is. Het is dan handig als de spiegelreflex de mogelijkheid van live-view
bezit achterop het schermpje.
Bij sommige camera’s zijn de schermpjes achterop ook kantelbaar. Dit is een
groot voordeel bij het fotograferen zeer laag bij de grond. Ook kan je het
schermpje zo kantelen dat er niet door reflectie minder van het beeld op het
schermpje te zien is. Dit is dus iets om bij de aanschaf van je camera rekening
mee te houden.
3) Omvang en gewicht
Een voordeel van de digitale compactcamera is juist de geringe hoeveelheid en
gewicht aan apparatuur om mee te nemen. Het kan er gemakkelijk bij in een
rugzakje en je kunt direct met macrofotografie aan de gang zonder extra lenzen.
De spiegelreflexcamera is veel zwaarder en je zult extra lenzen (die wel
kwalitatief beter zijn dan die van een compactcamera) of andere onderdelen
moeten meenemen.
4) Instellingsmogelijkheden
Spiegelreflexcamera’s hebben vaak standaard allerlei instellingsmogelijkheden
die je meer controle geven bij het maken van foto’s. Hoe meer van de hierna
besproken instellingsmogelijkheden een compactcamera heeft, hoe beter deze
geschikt is voor de mossenfotografie. Alleen duurdere compactcamera’s hebben
dergelijke functies want goedkopere modellen hebben als consumentencamera’s vaak
slechts uitgeklede besturingsfuncties. Vooral bij goedkopere compactcamera’s
ontbreken een aantal voor mossenfotografie belangrijke instellingsmogelijkheden.
Het is vooral van belang om een diafragma voorkeuze instelling op je
compactcamera te hebben.
Voor het besturingssysteem van de meeste compactcameramodellen uit de Canon
powershot serie is er op het internet een Canon Hack Development Kit (CHDK) te
downloaden en op het geheugenkaartje van je camera te zetten waarbij het
mogelijk is allerlei in dit verhaal genoemde instellingsfuncties aan je
sturingsysteem op je compactcamera toe te voegen (https://chdk.wikia.com/wiki/CHDK).
Je kunt dan meer dan dure spiegelreflexcamera’s. Ook voor een aantal Canon
spiegelreflexcamera’s bestaat er deze mogelijkheid.
Bij betere cameramodellen is er ook de mogelijkheid om de in dit artikel
aangegeven instellingen deels vast te leggen in een Custom mode (C) of een User
Setting mode (U). Hierdoor kan je de camera later bij het fotograferen van
mossen gewoon in de C of U mode zetten zonder allerlei afzonderlijke
instellingen elke keer te moeten onthouden en opnieuw in te stellen. Als dit
niet kan, dan is een kaartje met de favoriete instellingen handig, die je bij je
toestel bewaart.
Camerakeuze voor macrofotografie
Uit het voorafgaande blijken er dus voor- en nadelen te zijn van allerlei
modellen. Over het algemeen geld dat de duurdere camera’s meer mogelijkheden
geven, maar de keuze tussen compact en spiegelreflex hangt vooral af van wat je
uiteindelijk met de afbeeldingen wilt doen.
5) Compact voor gemak en voldoende kwaliteit voor gewoon gebruik
Als je mosfoto’s wilt gebruiken voor websites, PowerPoint of voor gedrukte
afbeeldingen tot A5 formaat en je verder niet veel werk wilt maken van het
fotograferen, dan volstaat een compactcamera. Door een iets duurder model te
kiezen met wat meer mogelijkheden kun je dan gemakkelijk foto’s maken, die
vergelijkbaar of zelfs beter kunnen zijn dan die gemaakt met een spiegelreflex.
De meest favoriete compactcamera’s voor macrofotografie zijn een aantal modellen
met de in dit artikel genoemde instellingsmogelijkheden uit de Canon Powershot
serie en de Nikon Coolpix serie (waarvan regelmatig weer nieuwe modellen
verschijnen). Dat betekent overigens niet dat met andere compactcamera’s
helemaal geen mooie mossenfoto’s te maken zijn. Hoe de foto gemaakt wordt is
vaak ook belangrijk.
6) Spiegelreflex voor grote afbeeldingen met voldoende detail
Wil je meer werk maken van het fotograferen van mossen en korstmossen en ook
grotere kwaliteit bij sterke uitvergroting van de afbeeldingen, dan zul je voor
een spiegelreflex gaan. Ga je echt voor die grotere kwaliteit dan zul je voor de
aanschaf van een aparte macrolens moeten gaan met een passend cameramerk. Ook
hier behoren Canon en Nikon tot de favorieten voor macrofotografie. Dit betekent
alles bij elkaar wel een veel grotere investering. Het beste kun je voor de
aanschaf eerst de nodige recensies op het internet bekijken. Een handige site
hiervoor is www.dpreview.com.
Lenzen voor macro
Compactcamera in macromodus
Bij een compactcamera zit de lens er vast op. Bij de meeste digitale
compactcamera’s kan je met de lens zoomen van groothoek- (brandpuntafstand
35 mm normaal kleinbeeld equivalent) tot 4x zoom
(telebereik 140 mm
equivalent).
7) Macrostand kiezen op je compactcamera
Voor mossenfoto’s van dichtbij moet je de macrostand van je digitale
compactcamera kiezen. Deze kan je selecteren door het bloem- of tulpsymbool te
kiezen. De lensinstelling wordt dan zo ingesteld dat je dichtbij kan komen. Niet
met elke compactcamera kun je even dicht bij komen met fotograferen. Bekijk dus
voor de aanschaf hoe dichtbij je kunt fotograferen in uitgezoomde instelling en
in ingezoomde toestand in macromodus. Zoek een compactcamera waar je tenminste
tot 3 cm dichtbij kan komen in uitgezoomde
stand.
8) Dichtbij in uitgezoomde toestand
Alleen in volledig uitgezoomde stand kun je met compactcamera’s zeer dichtbij
komen. In de groothoek in macromodus kan je vaak van 50 of
45 cm tot soms op 1 cm komen. Het kan dan zelfs zo dicht bij dat zelfs een
groot deel van het licht door de camera zelf wordt geblokkeerd als je recht van
boven fotografeert. Als het substraat de achtergrond van het te fotograferen mos
vormt is de foto het beste in deze volledig uitgezoomde stand te maken.
Bij een aantal modellen compactcamera is er kans dat bij de groothoek in
macrostand naar de hoeken een lichte vervaging of vervorming van het beeld
optreedt vanwege de lensconstructie. Dan kan echter ook helpen als het mos
waarop de aandacht moet worden gevestigd meer midden in het beeld is en de
randen er niet toe doen. In het enkele geval dat het als storend wordt ervaren
kan je de randen later van de foto afsnijden in de nabewerking van de foto.
9) Telebereik
Telebereik werkt in macromodus bij een deel van de compactcamera’s vanaf grotere
afstand. Vaak vanaf 40 cm, maar soms al vanaf 25 cm. Als dit eerste het geval is
komen mossen meestal te klein op de foto om karakteristieke details te zien. In
het laatste geval is de telestand ook te gebruiken voor mos en
korstmosfotografie. Een afstand van 7.5 cm in groothoek geeft hetzelfde opnameoppervlakte
als een afstand van 25cm met 4x zoom. De scherptediepte is gelijk bij
vergelijkbare opnameoppervlakte, maar de achtergrond komt minder druk en kleiner
op de foto. Als een grote vergrotingsfactor niet van belang is en als het
gewenst is het mos los te maken tegen een vagere achtergrond kan dan beter een
foto van wat verderaf (25 cm)
genomen worden met 4x zoom.
Spiegelreflex met macrolens
Met een spiegelreflexcamera met standaardlens kan je niet dichtbij fotograferen
(tot 30-40 cm). Je zult daarom voorzetlenzen,
tussenringen of apart een speciale macrolens moeten aanschaffen, die wat
koppeling en dergelijke betreft passen bij het model camera dat je gebruikt.
10) Voorzetlenzen, tussenringen of macrolens
De kwaliteit van de lens is bij fotograferen van mossen met een spiegelreflex
een belangrijk onderdeel. De goedkoopste optie is om op je standaardlens gewoon
voorzetlenzen te gebruiken, maar je hebt er om echt dichtbij te komen meerdere
nodig en dit leidt tot kwaliteitsverlies. Tussenringen, die je tussen je
objectief en camera plaatst, zijn beter.
Als je echter toch al voor een duurdere spiegelreflexcamera gaat, kun je het
beste meteen voor een speciale macrolens gaan als je echt betere kwaliteit wilt
dan bij een compactcamera. Een macrolens met vaste brandpuntafstand is dan
kwalitatief beter dan een macrozoomlens. Als je nog aan aanschaf moet beginnen
van een camera is het beste om eerst een goede macrolens te kiezen en vervolgens
een hierbij goed te gebruiken camera.
11) Brandpuntsafstand macrolens
Macrolenzen zijn er met verschillende brandpuntafstanden. Een macrolens van 50 mm heeft de voordelen dat deze
lichter en goedkoper is en een hogere lichtsterkte heeft dan een 100 mm lens. Voor mossenfotografie
gebruik je het liefst een macrolens met een laag lichtgetal. Verder zal een
50 mm
minder snel bewegingsonscherpte geven.
Met een macrolens van 100 mm kun je van grotere afstand
fotograferen, wat een voordeel is als je ook nog verstoringgevoelige insecten
ermee wilt fotograferen. Ook is deze beter voor focusstacking (zie verderop) dan
een kortere brandpuntafstand. Door het teleperspectief komt een achtergrond dan
ook minder druk op de foto. Een zonnekap bij de lens is handig om reflecties in
de lens te verminderen, die anders het contrast kunnen verlagen als de camera
naar de zon gericht is.
Megapixels en opslag
Meer megapixels?
Een digitale foto bestaat uit beeldpunten. Hoeveel dit er zijn hangt af van de
sensor van je camera. Dit wordt uitgedrukt in het aantal megapixel.
12) Meer megapixels vaak niet noodzakelijk
Hoe meer megapixel hoe beter is niet waar! Neem in ieder geval een camera met 5
megapixel of meer. Maar een camera met meer dan 10 megapixel geeft meer
beeldruis en anno 2011 geen echt betere resultaten dan één met 10 megapixel voor
je mosfoto’s. Als je de foto’s gebruikt voor websites, PowerPoint of
afbeeldingen op A5 formaat dan is 5 megapixel gewoon voldoende, omdat je dan
uiteindelijk toch niet meer detail kan zien.
13) Resolutie instellen
Je kunt het aantal megapixel waarmee je fotografeert op je camera instellen op
een lager aantal dan het maximum van je camera. Dat kost dan minder geheugen.
Voor hoge kwaliteit mossenfoto’s stel je de resolutie (Image Size) standaard op
het grootste aantal pixels (Large, L). Geheugenkaartjes zijn niet duur dus je
hoeft niet te beknibbelen op bestandsgrootte.
14) Compressie instellen
Bij de opslag comprimeert je camera het beeld meestal standaard om
geheugenruimte te besparen. Zet de compressie-instelling op Fijn of Superfijn
(S) om het minste kwaliteitsverlies door compressie bij opslag te hebben. Als je
camera een mogelijkheid heeft om je foto’s niet te comprimeren tot jpeg (*.jpg)
bestand, maar op te slaan als raw bestand (*.raw) dan kun je deze kiezen, omdat
dan geen kwaliteitsverlies door compressie optreedt. Dat kan vooral handig zijn
bij beelden met veel contrast. Bij raw-bestanden is er nog geen nadere bewerking
van de opnamegegevens door je camera gedaan en doe je dat achteraf op je
computer, wat meer ruimte geeft om correcties uit te voeren. Het kost veel meer
geheugen, maar je kunt een extra geheugenkaartje meenemen. Je kunt beeldruis die
ontstaat door compressie in jpeg met een beeldbewerkingprogramma overigens ook
achteraf wat reduceren (zie bij nabewerken).
Scherpstelling
Autofocus
Het automatisch scherpstellen in de standaardinstelling werkt bij
mossenfotografie vaak wel aardig maar geeft vooral bij weinig licht en contrast
en als je heel dichtbij gaat niet altijd de juiste scherpstelling in macro
stand. Ook is er kans dat op de verkeerde elementen wordt scherpgesteld. Vooral
als je dichtbij gaat en een geringe scherptediepte hebt ben je al snel iets out
of focus en kan het betekenen dat je foto mislukt is. Het is dan beter om meer
controle te hebben op de scherpstelling. Er zijn verschillende manieren om
scherp te stellen. Wat het beste werkt hangt af van wat er kan met je
cameramodel. Bij vrijwel alle camera’s is automatische focusinstelling en
focusvergrendeling mogelijk.
15) Bij meer licht en meerdere keren
Bij extra licht zal het automatisch scherpstellen beter gaan. Daar kan je dus
voor zorgen (zie verderop). Als de scherpstelling niet altijd precies goed is
kun je het beste niet 1 maar gewoon 10 of meer foto’s maken en achteraf de
juiste kiezen met het goede scherptebereik en de rest weggooien. Wat maakt het
uit als je onscherpe foto’s weggooit, als je er wel een scherpe tussen hebt
zitten. Digitale foto’s kosten niets in tegenstelling tot de oude fotofilms en
ook professionele fotografen maken zeer veel foto’s. Op deze manier is het niet
zo erg als de scherptestelling niet altijd precies goed is. Als je steeds van
een vast punt vanaf statief fotografeert kan je uit een genomen serie achteraf
ook nog enkele foto’s met iets verschillend scherptevlak op een rij zetten en
hieruit met focus-stacking (zie verderop) één foto samenstellen met grotere
scherptediepte.
16) AF-kader instellen op spotfocus
Bij digitale camera’s kun je meestal het AF-kader (Auto Focus kader) selecteren
dat gebruikt wordt om scherp te stellen. De keuzen hierin verschillen per
cameramodel. Het kan vaak beter niet op het hele onderwerp (matrix stand) maar
op een klein deel (spotfocus). Bij goedkope camera is spotfocus alleen mogelijk
in het centrum van het beeld. Heb je een compactcamera met meer mogelijkheden,
dan kun je deze sportfocus het beste in een modus zetten, waarbij je dit kader
voor het maken van een foto vanuit het centrum handmatig naar de gewenste
positie kan verplaatsen, zodat je op precies dat onderdeel kan scherpstellen dat
scherp gewenst is. Deze optie werkt voor compactcamera’s meestal goed bij
voldoende licht en contrast.
17) Scherpstellen met focusvergrendeling
Als er weinig contrast is of een sterke kleinschalige afwisseling van plantdelen
die dichtbij en verderaf staan levert het automatisch scherpstellen vaak geen
goede resultaten. Bij vrijwel alle camera’s kan je hier gebruik maken van
focus-lock. Je drukt dan de ontspanknop half in waarna automatisch scherp
gesteld wordt. Je houdt de ontspanknop half ingedrukt en beweegt de camera dan
iets totdat je een goede compositie hebt en het beeld op je beeldscherm achterop
je camera scherp ziet. Je drukt dan verder in, waarna de foto wordt gemaakt.
Ook hier geldt dat je het beste een serie foto’s kan maken en later op een
groter computerscherm de beste er uit kan kiezen want op het beeldschermpje
achterop de camera is onvoldoende te zien of de foto echt scherp genoeg is in
het hele gewenste bereik. Een verder nadeel is dat er door het contact met de
ontspanknop snel bewegingsonscherpte optreedt als je van zeer dichtbij
fotografeert. Een goede steun onder de camera is belangrijk om een deel van de
beweging tegen te gaan.
Manual focus
Bij duurdere camera’s kan je de camera scherpstellen in manual focus (MF) stand.
Bij goedkopere compactcamera’s ontbreekt deze mogelijkheid meestal. Manual focus
geeft veel meer mogelijkheden om de scherpstelling te controleren wat bij
mossenfotografie erg handig is bij weinig licht en contrast als je zeer dichtbij
gaat. Voor focus-stacking is deze optie van groot belang.
18) Scherpstelling met de manual focus (MF) functie
Je zet de camera in de manual focus stand en je past dan met + en – knopjes de
focusstand aan totdat je de gewenste stand hebt. Bij spiegelreflexcamera’s kan
je hiervoor door de zoeker kijken. Dit kan je bij compactcamera’s alleen op het
beeldschermpje achterop bekijken. Bij deze instelling wordt vaak het AF-kader
waar je op scherp stelt op het schermpje vergroot tijdens het scherpstellen,
waardoor het scherpstellen wordt vergemakkelijkt. Bij compactcamera’s levert
autofocus (met spotfocus) echter vaak betere resultaten dan zo scherpstellen met
manual focus.
19) Scherpstellen met manual focus en instelslede
Bij mossen van zeer dichtbij en bij geringe scherptediepte is het heel lastig
scherp te stellen. Er is echter de mogelijkheid om scherp te stellen en de
camera daarna op de manual focus stand te zetten. Vervolgens beweeg je de camera
iets naar voren of achteren. Hiervoor koop je een instelslede voor op je
statief, waarmee je de camera zeer precies naar voren of achteren kunt bewegen
en zo scherp kunt stellen. Je kunt deze ook op internet vinden onder de naam
instelrail, macro rail, macro sliding plate of macro focusing rail slider. Dit
is ook een manier voor gecontroleerde focus-stacking (zie verderop). Er is het
nodige kwaliteitsverschil wat instelrails betreft en niet met alle modellen kun
je precieze stapjes kleiner dan een millimeter instellen voor gebruik bij
focus-stacking. Hier moet je dus bij aanschaf rekening mee houden.
20) Handmatig scherpstellen met je macrolens
Bij spiegelreflexcamera’s kan je in manual focus handmatig scherpstellen via het
door de zoeker kijken en door handmatig aan de lensscherpstelling te draaien.
Handig hierbij is een groot zoekerbeeld. Bij compactcamera’s heb je deze
mogelijkheid niet.
21) Focus-bracketing
Focus-bracketing is een handige functie om met één druk op de knop een serie
foto’s te maken met steeds op een iets andere focusafstand ingesteld. Je kunt
dan achteraf degene met het juiste scherptevlak er uit kiezen, maar je kunt deze
ook gebruiken voor focus-stacking (zie verderop). Je kunt hierbij de
afstandstappen instellen. De minimale in te stellen afstandstap is meestal
1 mm, dus als je kleinere stapjes wil moet je een fijn in
te stellen instelslede gebruiken. De mogelijkheid van focus-bracketing is zelden
op camera’s aanwezig (meestal dure spiegelreflexcamera’s). Bij compactcamera’s
zit het in simpele vorm op bijvoorbeeld recente modellen uit de Canon Powershot
G en S serie. Het is echter met gratis CHDK-software op je geheugenkaartje in
een uitgebreidere vorm op een Canon powershot compactcamera te gebruiken ((http://chdk.wikia.com/wiki/CHDK).
Deze mogelijkheid is er ook bij enkele Canon spiegelreflexcamera’s.
Daarnaast is er ook de mogelijkheid bij betere spiegelreflex- en compactcamera’s
om deze via je computer aan te sturen en het zo te laten doen met speciale
software (Bijvoorbeeld. Helicon remote voor Canon en Nikon spiegelreflex en DLSR
Remote Pro voor Canon spiegelreflex).
Sluitertijd en beweging
Camerabeweging voorkomen
Bij macrofotografie leidt camerabeweging gezien de benodigde langere
sluitertijden al snel tot onscherpte. Nu bewegen mossen niet in tegenstelling
tot bijvoorbeeld insecten. En er is minder beweging door wind dan bij hogere
planten. Bewegingsonscherpte zal daarom vooral ontstaan door beweging van de
camera. Ook slechts ietsje naar voren of naar achteren bewegen heeft gezien de
geringe scherptediepte al grote effecten. Zorgen dat je camera niet beweegt is
daarom zeer belangrijk.
22) Statiefje gebruiken
Het beste is een stevig statief te gebruiken waar je ook laag mee kan, maar dat
betekent flink gewicht mee sjouwen. Maar door de camera op een klein stevig
gemakkelijk in de rugzak mee te nemen statiefje te plaatsen krijg je ook al veel
betere resultaten. Het moet een statiefje zijn waarbij je de camera laag bij de
grond kunt plaatsen om voldoende dicht bij de mossen te komen. Hierbij is de
flexibele Gorillapod (van Joby), die op allerlei onregelmatige oppervlakken en
zelfs op takken kan worden geplaatst, voor fotografie van mossen en korstmossen
prima geschikt. Met statief kan je ook rustiger werken en je meer concentreren
op het onderwerp en compositie. Voor zwaardere spiegelreflexcamera’s met
macrolenzen heb je zwaardere stevigere statiefjes met wijder uit te zetten poten
nodig als bij compactcamera’s.
23) Andere steun onder je camera
Heb je geen statief bij de hand, kijk dan of je een steen, rijstzak, opgevouwen
regenjas, broodtrommeltje of iets anders uit je rugzak kunt gebruiken om je
camera op stil te houden. Je kunt ook een klein ruw plankje gebruiken als je van
laag op de grond fotografeert. Fotografeer je toch uit de hand, steun je polsen
of ellebogen dan op een stevige ondergrond.
24) Plastic schaaltje als lenssteun
Als je van dichtbij loodrecht op vlak substraat fotografeert kun je ook de lens
ondersteunen. Je kunt hiervoor een doorzichtig plastic schaaltje gebruiken dat
je omgekeerd over het te fotograferen object plaatst. Je maakt een gat in de
bodem om de lens doorheen te steken. Je hebt dan eigenlijk een draagbare
ministudio en je kan van één kant van het schaaltje zelfs een reflectieschermpje
(zie verderop) maken door er wit papier op te plaatsen. Je hebt ook geen last
van wind en fel zonlicht wordt door de wand verstrooid. Dankzij de koepelvorm
kan je als je van onder binnen langs de wand halfrond LED-lampjes laat schijnen
en zeer lichtrijk diffuus lichtmilieu krijgen wat zeer behulpzaam is bij zeer
dichtbij fotograferen. Wil je iets schuiner fotograferen, dan kun je het
schaaltje ook schuin in de grond drukken. Je moet daarbij wel letten op een goed
scherptevlak (zie verderop). Bij een compactcamera kan je volstaan met een klein
schaaltje dat nog geen 1,5 Euro hoeft te kosten. Bij een zwaardere
spiegelreflexcamera zal dat instabiel zijn en heb je een grotere schaal nodig.
Een alternatief dat bij korstmosfotografie van zeer dichtbij op vlak substraat
wordt gebruikt is om de compactcamera te laten steunen op een op de lens
geplaatste ring-Led-licht.
25) Zelfontspanner gebruiken of afstandbediening
Als je op de opnameknop drukt beweegt het toestel vaak iets. Bij macrofotografie
leidt dit vaak al tot onscherpte. Door de zelfontspanner op 2 seconde in te
stellen is die beweging er al niet meer als de foto wordt genomen en het beste
kan je deze speciaal voor macrofotografie bedoelde instelling daarom altijd
standaard kiezen, ook als je de camera op statief gebruikt. Dit geld ook voor
microscoopfoto’s. Indien mogelijk kun je de bij duurdere modellen de camera ook
op afstand bedienen via een USB kabel.
26) Veel foto’s maken uit de hand
Heb je niets bij de hand of denk je toch nog dat je het wel uit de hand kan,
maak dan vooral veel foto’s, dan is er kans dat er een aardige minder bewogen
tussen zit.
Hogere ISO-waarde
Bij digitale camera’s kan je de gevoeligheid voor licht instellen, door de
zogenaamde ISO-waarde aan te passen in het menu van je camera. Dit beïnvloedt de
benodigde sluitertijd en daarmee kans op onscherpte door beweging.
27) ISO-waarde verhogen
Als je de camera op een hoger ISO-waarde instelt is minder licht nodig en dus
een kortere sluitertijd en minder kans op bewegingsonscherpte. Bij een hoger
ISO-waarde is er echter vaak al snel meer beeldruis op de foto bij
compactcamera’s. Bij ISO 50 en 100 is er meestal geen probleem, maar bij ISO 200
kan er afhankelijk van het cameramodel al flink wat ruis gaan optreden, wat
minder mooie foto’s kan opleveren. Fotografen kiezen daarom vaak standaard voor
de laagste ISO-waarde bij macrofotografie als er voldoende licht is. Bij
spiegelreflexcamera’s met grotere sensor is er een hogere ISO-waarde mogelijk
zonder al te veel beeldruis. Beeldruis kan ook optreden bij lange sluitertijden
dan 0.5 seconde. Om dit te voorkomen zal je de ISO-waarde dan wat hoger kunnen
zetten, tenzij dat ook veel beeldruis gaat geven.
Scherptediepte
Diafragma verkleinen
Mossen en korstmossen zijn relatief kleine planten die je vaak van zeer dichtbij
op de foto wil zetten. Bij op een vlak substraat groeiende korstvormige
korstmossen zal de geringe scherptediepte die er dan is minder een probleem
vormen, maar bij andere korstmossen en mossen zal er al gauw te veel onscherp
worden bij fotograferen in de automatische mode of programma mode. Een geringe
scherptediepte helpt het onderwerp los te krijgen van een te drukke achtergrond
en kan functioneel zijn om meer aandacht op het hoofdonderwerp te leggen. Bij
mossen, die vaak een ruimtelijk diepe structuur hebben, is meer scherptediepte
echter vaak gewenst.
28) Grotere scherptediepte door kleiner diafragma
Als de camera in een volledig automatische of een progamma mode (P) wordt
gehouden, zodat belichtingstijd en diafragma door de camera zelf worden bepaald,
wordt de scherptediepte niet automatisch gemaximaliseerd. Door in plaats van de
programma mode (P) de diafragma voorkeuze (Aperture priority, A of Av) in te
stellen en een klein diafragma te kiezen wordt meer scherptediepte verkregen dan
bij een groot diafragma (kleiner f getal). Een instelling op f5.6 geeft een 2x
zo grote scherptediepte als bij f2.8, waar een camera in de programma mode
eerder voor kiest, om de sluitertijd beperkt te houden. Je kunt dus het beste
mossen altijd in deze diafragmavoorkeuze modus fotograferen, waarbij de camera
zelf de belichtingstijd aanpast. De benodigde belichtingstijd wordt dan wel
groter, maar dit is niet meteen een probleem, mits de camera zelf stil wordt
gehouden en er nog redelijk wat licht is.
Bij goedkope compactcamera’s zonder mogelijkheid om het diafragma direct in te
stellen kan je kijken of er eventueel een landscape shooting mode (met meestal
bergen als symbool) is te kiezen in combinatie met macrokeuze. Bij deze
instelling wordt automatisch een klein diafragma gekozen voor een grote
scherptediepte. De sluitertijd wordt dan wel groot, zodat je het liefst een
statief gebruikt. Meestal is echter ook deze mogelijkheid dan niet aanwezig en
helpt alleen meer licht, zodat de camera automatisch een kleiner diafragma zal
kiezen. Het is in dat geval ook des te belangrijker om onderwerpen te kiezen met
mogelijkheden voor een goed ondiep recht scherptevlak.
29) Kans op minder fijn detail bij kleiner diafragma
Bij een klein diafragma begint bij compactcamera’s echter wel eerder
kwaliteitsverlies door lichtbuiging op te treden dan bij spiegelreflex met
grotere beeldsensoren, waardoor fijne details minder goed worden onderscheiden.
Puntjes worden vlekjes, en als deze in grootte boven de pixelgrootte op je
beeldsensor komen treedt er vervaging van het beeld op. De winst van grotere
scherptediepte kan dus bij kleinere diafragma’s beneden het vereiste diafragma
deels te niet worden gedaan door een algemene onscherpte.
Je kunt de pixelgrootte op je beeldsensor uitrekenen door de breedte van je
sensor te delen door het aantal pixels (zie hiervoor de specificaties van je
camera). Als ruwe maat voor het kleinste detail in um dat voor groen licht kan
worden weergegeven kun je de formule 0.55 x F aanhouden (waarbij F het
diafragmagetal is). Een compactcamera van 5 megapixel met een beeldsensor van 7.2 mm breed heeft over die afstand ongeveer 2592
pixels. Dit betekent een pixelgrootte van 2,78um. Bij een diafragma van 5.6
krijg je niet meer detail dan 5.6 x 0.55 = 3,08 um. Dit wordt dan dus al
verdeeld over meerdere pixels wat tot een vager beeld leidt dan bij een groter
diafragma (en dus kleiner diafragmagetal), omdat fijne details minder goed te
onderscheiden zijn. Het diafragma waarbij beide getallen gelijk zijn wordt wel
het vereiste diafragma genoemd.
30) Diafragmakeuze in relatie tot afbeeldinggrootte
Of je van die onscherpte bij klein diafragma werkelijk last hebt hangt echter af
van de uiteindelijke afbeeldinggrootte en het detail dat je daarbij überhaupt
kan onderscheiden. In het bijzonder als je foto’s groot wilt afbeelden geeft dit
dan wat onscherpte over het hele beeld. Als het bij kleine afbeeldingen blijft
(wat meestal het geval is) valt dit niet of nauwelijks op. Als je bijvoorbeeld
de foto wilt afdrukken op 9 x
13 cm
met een voor drukwerk gangbare resolutie dan heb je al gauw de helft minder
pixels nodig dan op je opgenomen beeld in het hierboven geschetste voorbeeld met
de 5 megapixel compactcamera. Er worden dan zo wie zo pixels samengevoegd. Je
kunt dan op F8.0 fotograferen zonder dat je hier echt iets van zal zien. Als de
sluitertijd dan niet boven 0.5 seconde komt krijg je gewoon mooie foto’s, zonder
al te veel beeldruis. Op een beeldscherm zie je zonder verder uitvergroten van
de foto’s ook geen verschil in detail. Ook de scherptediepte die je uiteindelijk
ervaart hangt af van de afbeeldinggrootte. Als je grote afbeeldingen wilt kun je
het beste een serie proefopnamen maken en bekijken tot bij welk diafragma
mosfoto’s bij een bepaalde camera en lens betere resultaten opleveren wat
scherpte en scherptediepte betreft voor het doeleinde (en bijbehorende
afbeeldinggrootte) waar je de foto’s voor wilt gebruiken.
31) Optimale scherptediepte kiezen
Over het algemeen geldt dat je geen kleiner diafragma moet instellen dan nodig
voor de gewenste scherptediepte. Als je veel scherp hebt, leidt dat af van het
hoofdonderwerp waarop je hebt scherpgesteld. Er is dan geen scherpe zone waar de
kijker houvast aan heeft. Een dergelijke keuzeoptie is echter een luxe die je
bij grote scherptediepte vereisende mossen vaak niet hebt. Bij korstvormige
korstmossen is die mogelijkheid er echter vaak wel. Omdat de scherpte van de
gemaakte foto’s in het veld echter moeilijk is te zien, is het handig om
meerdere foto’s te maken met verschillend diafragma en dan later de beste te
kiezen. In het geval je bij mossen veel scherptediepte nodig hebt kun je het
beste van te voren het eerdere bepaalde kleinste diafragma in stellen dat nog
voldoende scherpte en scherptediepte geeft.
Een andere optie is om een foto te nemen met groot diafragma voor fijn detail in
het scherptevlak en deze dan via diafragma-stacking op de computer (bijvoorbeeld
met het programma CombineZP) te combineren met precies eenzelfde foto genomen
met klein diafragma voor grote scherptediepte. Je combineert dan de voordelen
van beiden en krijgt een mooi natuurlijk scherpteverloop. Voor meer
scherptediepte kun je echter nog een stap verder gaan met focus-stacking.
Focus-stacking
Met het combineren van meerdere foto’s die steeds op een andere diepte zijn
scherpgesteld kan je de scherptediepte vergroten en daarmee onscherpte wegnemen.
Hiervoor maak je een serie foto’s waarbij je steeds op een iets andere afstand
scherp stelt (focus-bracketing). Je begint vooraan en eindigt achteraan. Je
krijgt zo een stapel beelden (stack) die met een computerbewerking in één foto
met grote scherptediepte kan worden omgezet, doordat van elke deel van het beeld
het scherpste uit de stapel foto’s wordt gekozen en dit wordt gecombineerd tot
één beeld. Je spreekt hier dan van scherptestapeling (Focus-stacking). Er zijn
verschillende computerprogramma’s waarmee je deze stapel op je eigen computer
vrij gemakkelijk kunt bewerken. Het zit bijvoorbeeld in commerciële programma’s
als Photoshop (duur) en Helicon focus, maar betere en veel hiervoor gebruikt
programma’s zijn het goedkopere Zerene Stacker en het gratis van internet te
downloaden CombineZP.
32) Wanneer Focus-stacking?
Je kunt een spectaculaire scherptediepte bereiken die met een fotocamera
onmogelijk is en een gebrek aan scherptediepte is eigenlijk geen probleem meer.
Het is goed te gebruiken voor habitusfoto’s van mossen en korstmossen, maar is
haast onmisbaar bij grotere vergroting waar de scherptediepte gering is, zoals
bij supermacro en microscoopfoto’s. Je kunt bijvoorbeeld een spore inclusief
ornamentatie erop geheel scherp krijgen of een kapsel met peristoomtanden. Van
belang is wel dat het object niet in de tussentijd beweegt, wat bij mossen
meestal geen probleem is. Kijk echter wel uit voor snelle veranderingen in
bladstand bij mossen bij snel wijzigende vochtomstandigheden in het veld of bij
opdrogend water in je microscopisch preparaat. Ter voorkoming van dat laatste
kan je ook een glycerine preparaat maken in plaats van met water. Zorg ook dat
er geen insecten of wormpjes door je onderwerp heen bewegen.
33) Scherptediepte door klein diafragma of door focus-stacking?
Als je een stapel kwalitatief goede foto’s met groot diafragma, kleine
sluitertijd en weinig beeldruis maakt, kan je die later samenvoegen tot een foto
met grote scherptediepte. De afzonderlijke foto’s hebben dan zelf een te kleine
scherptediepte om te gebruiken. Als je op zich in het eindbeeld geen hele grote
scherptediepte nodig hebt, kan het eindresultaat van de foto dezelfde
scherptediepte hebben als dat je de foto had gemaakt met een heel klein
diafragma. Een foto met klein diafragma gemaakt kan verlies in detail door
lichtbuiging vertonen bij grotere vergroting (zie eerder) en vertoont eerder
ruis en bewegingsonscherpte. Een foto tot stand gekomen met focus-stacking kan
echter vooral aan randen van objecten (zoals mosblaadjes) wat franje vertonen
als de gebruikte foto’s niet precies op dezelfde vergroting te zetten zijn en op
één lijn staan. Bij kleine afbeeldingen zul je niet veel verschil merken, maar
als je foto’s wilt gebruiken voor grote afbeeldingen zie je dit soort zaken. Een
optie is te fotograferen met een diafragma dat rond het vereiste diafragma zit
en de focus-stacking met niet al te veel foto’s te doen.
34) Natuurlijk scherpteverloop behouden
Met focus-stacking gemaakte beelden kunnen, zeker als het beeld over een kleine
range uit veel foto’s met weinig scherptediepte wordt samengesteld, een snelle
overgang van scherp naar onscherp geven. Dit ziet er vaak wat vreemd uit. Dit is
dan enigszins te verhelpen door de laatste foto van de stapel die je maakt met
een klein diafragma te maken. Dit geeft een grotere scherptediepte met een
geleidelijker verloop dat je dan ook terug vindt in het eindresultaat. De
kwaliteit van het detail aan de achterkant kan dan minder worden maar dit is
toch niet belangrijk, omdat dit niet tot het deel van het beeld hoort, waar de
aandacht op gevestigd wordt.
Sommige focus-stackers vinden het mooier om aan de achtergrond van het object
(bijvoorbeeld een mospolletje) nog een stukje onscherp te houden, mede vanwege
het idee dat dit geeft van kleinheid. Ook moet je oppassen dat je de foto’s niet
met te grote afstandtussenstappen hebt genomen, want dan kunnen scherpe en
onscherpe lagen elkaar op de uiteindelijke foto gaan afwisselen. Dat is onrustig
voor het oog. Vermijd voor mooie foto’s indien mogelijk onscherpte van
plantdelen op de voorgrond.
35) Een stapel foto’s maken door de camera met stapjes naar voren te verplaatsen
Deze eerste methode geeft je vaak de meeste controle voor als je zeer dichtbij
gaat. Je stelt daarbij eerst scherp op het deel van het onderwerp, dat het meest
dichtbij staat. Deze focusafstand houd je dan vast (in manual focus) terwijl je
de camera (of microscoopobjectief) steeds iets dichterbij plaatst (zonder de
camera te draaien) en steeds een foto maakt. Er is dan steeds een stukje iets
verder weg scherp in beeld. Bij habitusfoto’s vanaf statief is dan een
instelslede eigenlijk onmisbaar, waarbij je de camera een vaste kleine afstand
kan verplaatsten. Is de scherpte moeilijk te zien dan kan je steeds een vaste
afstand verplaatsen die binnen een voor de situatie van te voren te bepalen
scherptediepterange ligt. Als je bijvoorbeeld 2 cm scherptediepte wilt terwijl dit op
een enkele foto bij het gekozen diafragma en afstand maar 3 mm is, stel je hem eerst op het
midden van je range scherp. Je plaatst de camera dan 1 cm terug en maakt de eerste foto,
vervolgens plaats je de camera 2 mm naar voren en maakt de volgende. Dit doe je 10x en
dan heb je een stapel over je hele uiteindelijke scherptediepterange.
Voor het bepalen hoeveel je scherptediepte er bij een enkele foto is en hoeveel
je steeds moet verplaatsen om overlappende scherptediepten te krijgen in je
stapel kun je van te voren voor je camera en lens een scherptedieptetabel maken
met behulp van een programma op internet (v.b.
www.dofmaster.com). Hoe dichterbij je
gaat, hoe fijner je moet kunnen instellen. De meeste instelsleden werken prima
tot 1 mm.
Voor kortere verplaatsafstanden is een schroefgedreven instelslede nodig. Voor
heel dichtbij is de insteltafel van een microscoop beter dan een instelslede.
Voor sommige spiegelreflexcamera’s, die van afstand door de computer bestuurbaar
zijn, is er met software en een verkrijgbare automatische instelrail ook
automatisch een serie foto’s te maken op regelmatige afstanden met een
nauwkeurige instellingsmogelijkheid.
Het nadeel van deze methode is dat je met de verplaatsing van de camera ook de
intreepupil van je camera verplaatst. Bij eenvoudige objecten als platte
korstmossen is dat nog geen probleem. Maar bij mossen waar allerlei delen elkaar
overlappen, verandert daarmee ook het perspectief en is er een verandering van
die overlappen in de afzonderlijke deelfoto’s, die bij het combineren tot het
uiteindelijke gestapelde beeld problemen veroorzaakt. Op één punt in de stapel
kunnen dan namelijk verschillende overlappende delen scherp zijn, waarbij het
computerprogramma niet goed kan kiezen uit welke deelfoto het uiteindelijke
beeld moet worden samengesteld. Dit treedt vooral op als de afstand die je
verplaatst relatief groot is ten opzichte van de brandpuntafstand van de lens.
Een 100 mm macrolens op een spiegelreflex werkt bij deze
methode daarom op dit punt beter dan een 50 mm lens. Met een lens van een
compactcamera in uitgezoomde stand heb je bij deze methode vaak nog meer
problemen als je veel foto’s voor een grote scherptediepte gebruikt bij een
kleinschalige afwisseling van elementen dichtbij en verderaf in het te
fotograferen mos.
36) Een stapel foto’s maken van een vast punt
De tweede methode is door de camera op statief te plaatsen en de scherpstelling
steeds iets aan te passen, zodat steeds net een ander onderdeel in focus is,
zonder dat de camera van plaats verandert of gedraaid wordt. Je begint vooraan,
selecteert dan een punt waar het uit focus raakt en maakt dan de volgende foto
met dat punt in focus. Je herhaalt dit totdat je het object dat je scherp wilt
hebben geheel hebt gehad.
Nadeel van deze methode kan zijn dat je zo niet altijd goede controle hebt op
een exacte scherpstelling, wat vooral bij een grote vergroting en een geringe
scherptediepte een probleem is. Hoe moeilijker je precies scherp kan stellen op
het punt dat je scherp wilt hoe lastiger je een goede stapel kan maken. Vooral
met een compactcamera van zeer dichtbij is dat lastig, tenzij je een
mogelijkheid hebt van goede focus-bracketing (zie eerder). Dan wordt het zeer
gemakkelijk er is er van dit nadeel geen sprake meer. Ook bij spiegelreflex is
een focus-bracketing functie erg behulpzaam. Een belangrijk voordeel wordt dan
dat je niet steeds aan je cameraopstelling hoeft te zitten tussen de serie
foto’s door, zodat de kans op beweging minimaal wordt. Voordeel is verder dat de
intreepupil van de camera meestal minder verschuift en dus minder het bij de
vorige optie besproken nadeel heeft. Bij lenzen met inwendige scherpstelling,
zoals ook aanwezig bij compactcamera’s als de Canon powershot, is er zelfs niet
of nauwelijks verschuiving van de intreepupil. De foto’s in de stapel hoeven dan
niet eerst geschaald te worden in het focus-stacking proces op de computer. Dit
komt de kwaliteit van het uiteindelijke resultaat zeer ten goede. Bij
compactcamera’s is dit in combinatie met een focus-bracketing functie daarom de
beste methode. Ook voor habitusfoto’s met een spiegelreflex gaat dit op tenzij
je met een macrolens zeer dichtbij gaat en scherpstelstapjes minder dan 1 mm nodig hebt, die in bracketing
functies meestal niet mogelijk zijn.
37) De stapel bewerken
Nadat je de gemaakte stapel foto’s op de computer hebt gezet bekijk je ze en
bepaald welke van de foto’s uit de stapel je wilt gebruiken samenhangend met van
waar tot waar je uiteindelijk de scherpte wilt hebben. Vervolgens ga je naar het
bewerkingsprogramma voor focus-stacking. Hier wordt als voorbeeld voor het
programma CombineZP een verkorte handleiding gegeven. Je opent het programma
CombineZP en activeert zo nodig de menubalk door op het menufiguurtje bovenaan
te klikken. Je laat de beelden in het bewerkingsprogramma door te klikken op
‘File’ en dan ‘New’. Blader naar de fotobestanden en klik op de eerste, houdt de
shift toets ingedrukt en klik op het laatste fotobestand. (Je kunt ook de muis
op de gewenste bestanden plaatsen en steeds op de “ctrl” toets drukken.) Zorg
wel dat de bestanden in de juiste volgorde staan. Klik vervolgens op Openen. Je
klikt vervolgens op ‘Macro’ en dan op ‘Align and Balance used frames’. Het
programma zal de foto’s dan vergelijken, eventueel schalen en matchen op kleur
en lichtsterkte en zo veel mogelijk de beelden op één lijn plaatsen. Als dit
gedaan is, klik dan op ‘Macro’ en één van de methoden op de foto’s te
combineren, ‘Do stack’ of ‘Pyramoid maximum contrast’. Vervolgens maakt het
programma er één scherpe foto van. Dit kan een aantal minuten in beslag nemen,
zeker als je veel foto’s met veel megapixels hebt.
Doordat de beelden soms niet helemaal matchen kunnen er rond randen met hoog
contrast soms halo’s optreden en beeldruis in de achtergrond. Dit kan soms
verholpen worden door te klikken op ‘Stack’ en ‘Revers Order’ en dan de stapel
opnieuw te bewerken. Geeft dit niet veel beter resultaat dan kan je beter alle
beelden handmatig op één lijn zetten met het programma. Aan de rand van de foto
ziet het er wat streperig uit waar delen van het onderwerp niet op alle foto’s
uit de stapel aanwezig zijn. Dit kan je verwijderen door 2x op ‘View’ en ‘Select
All‘ te klikken (of twee keer op de ‘A‘ toets op je toetsenbord), waarna de
onderbroken lijn van de rechthoek op de plek gaat staan waar dat streperige
begint. Klik vervolgens op ‘File’ en ‘Save rectangle as’. Browse dan naar de
plek waar je de foto wilt opslaan en klik op ‘Save’.
Er zijn verschillende berekeningsmethoden om de stapel te bewerken (6
in
CombineZP). Ze geven alle een iets ander resultaat en hebben allemaal hun voor-
en nadelen afhankelijk van de aard van het beeld en de manier waarop de stapel
gemaakt is. Zo hebben Pyramoid methoden voordelen ten aanzien van het behoud van
fijn detail en het voorkomen van halo’s en problemen met overlappende blaadjes.
Maar ze hebben nadelen ten aanzien van ruisopbouw en contrastopbouw. Je kunt in
CombineZP echter eenvoudig de “all methods” kiezen en daarna het beste resultaat
van al deze methode kiezen.
Licht en kleur
Het juiste licht
Lichtomstandigheden hebben grote invloed op het resultaat van je fotografie. De
mate van contrast op de foto is bij fotografie van mossen en korstmossen met
veel fijne structuur bijvoorbeeld een belangrijke factor. Te veel of te weinig
contrast geeft geen mooie mosfoto’s. Ook de juiste kleurweergave is belangrijk
voor het resultaat. Inzicht hierin is van belang alvorens je deze
lichtomstandigheden gaat beïnvloeden.
38) Voldoende licht
Je wilt meestal natuurlijk voldoende licht hebben om met een klein diafragma en
niet al te lange sluitertijd mossen scherp in beeld te fotograferen. Hoe beter
de belichting hoe minder contrastverbetering, ruisreductie en verscherpen nodig
is in de nabewerking van beelden. Weinig licht is een hele uitdaging voor
digitale camera’s en niet alle modellen zijn daar even goed in. Maar dat is niet
alles voor mooie foto’s.
39) Voldoende schaduwwerking
Ten behoeve van het voldoende kunnen zien van de fijnere vormen en structuren
van mossen en korstmossen is enige schaduwwerking en daarmee contrast
noodzakelijk. Dat krijg je als het meeste licht schuin van opzij iets van achter
de camera komt. Maar veel donkere schaduwwerking door te veel licht van één kant
maskeert de samenhang in groeivorm en is minder mooi. Bij de niet doorschijnende
korstmossen treden dan zwarte schaduwen op. Zorgen voor een juist contrast is
dus een belangrijk punt.
40) Niet te hard licht
Licht vanaf één kleine puntbron zoals een normale flitser of een niet afgedekte
zon geeft harde scherpe schaduwen op een foto die velen minder mooi zullen
vinden. Het schaduwpatroon zal dan opvallender zijn dan de structuur in je mos
of korstmos zelf. Als het licht van een wat breder vlak komt is dit mooier.
Diffuus licht is voor fotografie van mossen en korstmossen dus beter.
41) Ook licht van achteren
Wil je (glas)haartjes duidelijk op de foto of nerfpatronen in dun mosblad, dan
heb je juist ook wat licht (maar niet te veel) van achteren nodig, zonder dat
dit een hinderende schittering in de lens geeft. Het helpt ook een licht randje
te krijgen aan de rand van thallus, kapsel of blad wat helpt om de vorm te
accentueren.
Daglicht
Daglichtomstandigheden kunnen sterk wisselen en dit heeft invloed op je beeld.
Je hebt hier echter zelf invloed op.
42) Optimale lichtomstandigheden
Je kunt het beste fotograferen op een tijdstip van de dag dat er goed en
voldoende licht is. Volle zon levert bij mossen en korstmossen fotograferen
minder mooi resultaat door de zware en scherpe schaduwen. Het beste is een dunne
wolkensluier over een heldere lucht. Ook later op de dag met licht laag van één
kant levert geen mooie mosfoto’s. Vaak heb je echter niet de luxe van veel
licht. Een ander moment terugkomen of de mossoort fotograferen op een beter
belichte plek is een optie, maar vraagt tijd en geduld.
43) Reflectieschermpje
Met behulp van een reflectieschermpje kan je wat extra licht naar het onderwerp
reflecteren van de andere kant of van achter en dit kan goede diensten bewijzen
voor een goede belichting. Ook kan dit de schaduwen wat verzachten bij zonnig
weer en daarmee een teveel aan contrast verminderen. Je hebt voor
dichtbijfotografie van mossen maar een klein reflectieschermpje nodig. Een
dergelijk schermpje is eenvoudig te maken van een kartonnen doos met witte of
zilverkleurige foliekant, waarin fast-food vaak verpakt is. Een alternatief is
om stevig witte plastic velletjes te gebruiken of gewoon wit papier.
44) Te veel licht afschermen
Bij veel zonlicht is de hoeveelheid licht geen probleem en kan je beter een
doorzichtig diffuus papier of witte paraplu tussen de zon en het mos plaatsen om
te zware en scherpe schaduwen te voorkomen. Je kunt ook zelf de zon blokkeren op
het onderwerp en open schaduw creëren. Bedenk wel dat er bij macro-opnamen
lichtverloop over het beeld kan optreden als alleen de camera en de hand van de
fotograaf een deel van het licht blokkeren.
45) Lichtmeting aanpassen
Bij lichte mossen tegen een donkere achtergrond, donkere mossen op een lichte
achtergrond en met lucht in beeld kan de lichtmeting gebaseerd op een geheel
beeld (meerveldsmeting) verkeerde belichting geven. Zo kunnen lichte korstmossen
op een donker substraat snel overbelicht raken. Beter kan dan gebruik worden
gemaakt van een centrumgerichte integraalmeting. In extreme gevallen kan de
lichtmeting ingesteld worden op spotmeting. Het spotmetingpunt kan daarom het
beste op de positie worden geplaatst van het AF-kader (zie bij scherpstelling),
zodat ook de belichting daar op wordt afgestemd.
46) Serie foto’s met verschillende belichting maken
Zitten er lichte en donkere gedeelten in het beeld bij onderwerpen met een hoog
contrast en is lichtmeting lastig dan kan je ook gewoon enkele extra foto’s een
stop onder of overbelichten en van een serie achteraf de beste uitkiezen.
Hiervoor zit er vaak een speciale (+/- correctie) op je camera, die ook werkt
bij automatische belichtingkeuze. Op betere modellen spiegelreflex en
compactcamera zit de mogelijkheid om automatisch een serie foto’s te maken onder
een zogenaamde (exposure-)bracketing functie. Hierbij worden met een druk op de
knop meteen 3 foto’s met verschillende belichtingstijd gemaakt. Bij
korstmosfoto’s met meestal lichtgekleurd thallus wordt vaak bij voorkeur iets
onderbelicht, omdat te lichte delen in de nabewerking minder te corrigeren zijn
dan te donkere delen.
47) Dynamic Range Enhancement
Bij het maken van een serie foto’s met verschillende belichting van eenzelfde
punt kan je echter nog een stapje verder gaan. Als je zowel erg donkere als
lichte delen in beeld hebt waar je in allebei voldoende detail wilt zien, is
niet alles goed te krijgen in één foto. Je kunt dan beter meerdere foto’s met
verschillende belichtingstijd maken (variable exposure stack) en als stapel met
een computer programma daarna bewerken, bijvoorbeeld met het gratis te
downloaden programma CombineZP (zie bij focus-stacking). Je kunt dan zowel
details in de lichtste als de donkerste delen in hetzelfde beeld krijgen. Je
praat hier over een High Dynamic Range beeld (HDR). Deze techniek staat bekend
als Dynamic Range Enhancement.
Extra flitslicht
Het gebruik van extra licht zorgt er voor dat je minder lange sluitertijden
hoeft te gebruiken en geeft je meer keuze ten aanzien van het te kiezen
diafragma. Het is vooral van belang op een zwaar bewolkte dag of in een donker
bos of bij foto’s van heel erg dichtbij. Over het gebruik van extra licht door middel van extra flitslicht bestaat er
nogal wat verschil van mening ten aanzien van de vraag of en wanneer dit mooie
mosfoto’s oplevert. Het kan er al gauw wat minder natuurlijk uitzien als je het
gewoon simpel met één flitser op de camera zonder andere hulpmiddelen gebruikt.
Velen sluiten het gebruik van extra licht daarom helemaal uit. Toch kan het
best, maar dan moet het wel met veel zorg gebeuren om mooie foto’s te krijgen.
Er zijn daarvoor allerlei systemen mogelijk die goede resultaten kunnen
opleveren, indien ze juist worden toegepast. De juiste belichting is bij gebruik
van flitssystemen vaak iets dat niet meteen precies klopt. Je zult dan eerst
moeten experimenteren voordat je de juiste instellingen en flitsafstanden hebt
gevonden. Hier is ervaring van belang.
48) Interne flitser uitzetten
Als je de camera op de programmastand hebt zal het toestel zelf al gauw gaan
flitsen bij weinig licht. Dit levert vrijwel nooit goede resultaten, ook al
omdat de lens zelf het flitslicht blokkeert op een deel van het te fotograferen
onderwerp. De ingebouwde flits op de camera zet je daarom standaard uit bij
mosfotografie. Bij compactcamera’s kun je echter meestal niet externe flitsers
direct aansluiten en kun je alleen werken met een externe flitser die afgaat bij
het flitsen van een andere flits (slave flash). Je hebt de ingebouwde flits van
je camera dan nodig, maar kunt die dan het best zo afschermen dat hij alleen
richting je externe flitsapparaat flitslicht geeft.
49) Plaatsing flitser
De plaatsing van de flitslamp is een eerste belangrijk punt. Een in de camera
ingebouwde flitser of één op de camera geeft veel licht recht van voren wat geen
schaduw op de foto te zien geeft. Dit is ook het geval met gebruik van een
ringflitser om een macrolens. Dit is helemaal het geval indien men een macrolens
heeft waarmee men wat verder van het onderwerp af fotografeert (100
mm of meer tele). Het kan wel scherpe foto’s geven waar
veel op te zien is, maar het gebrek aan contrast is een wat storende beperking.
In de macrofotografie worden daarom bij voorkeur flitsers los van de camera (of
op een beugel met de camera verbonden) gebruikt, die schuin van opzij licht
geven.
50) Van meerdere kanten flitslicht
Een tweede belangrijk punt is de verdere controle van het contrast. Het gebruik
van één lichtpunt geeft veel schaduwwerking zonder gradatie. Je kunt bij het
gebruik van één flitser een reflectieschermpje gebruiken zodat daarmee de
schaduwen wat opgelicht worden. In dit geval kun je de flitser en/of
reflectieschermpje op een extra statiefje plaatsen. Je kunt echter ook een
tweede flitser gebruikt (met minder lichtsterkte) om de schaduwen wat op te
lichten. Er zijn hiervoor speciale systemen met twee kleine flitsers die
afzonderlijk ingesteld kunnen worden en waarmee een goede contrastbeheersing
mogelijk is. Je kunt zelfs gebruik maken van een derde flitser om ook wat licht
van achteren te krijgen.
51) Diffuser licht met softboxje
Om de harde scherpe schaduwen te vermijden, die een flitser als puntlichtbron
geeft, kun je gebruik maken van een doorzichtig lichtverstrooiend scherm voor de
flitser (softboxje). Deze kun je kopen of van witte doorschijnende plastic
koelkastschaaltjes of dozen zelf bouwen. Dit werkt vooral goed als de flitser
niet te ver van het onderwerp staat.
52) Donkere herkenbare achtergrond vermijden
Het gebruik van flits maakt vooral de voorgrond lichter. Dit zorgt op de foto
voor een erg donkere achtergrond verder weg, wat er meestal spookachtig en
onnatuurlijk uit ziet. Het beste kan je daarom zorgen dat je geen herkenbare
donkere achtergrond verder weg in beeld hebt. Het kan wel mooi zijn een donkere
egale achtergrond te hebben, bijvoorbeeld bij het zijdelings fotograferen van
sporenkapsels.
Extra LED-licht
Bij het zeer dichtbij fotograferen kan een gelijkmatige belichting een probleem
vormen, omdat de camera zelf licht blokkeert. Je kunt het beschaduwde deel dan
bijlichten met LED-lamplicht. Dit continu licht maakt de juiste belichtingstijd
makkelijker en heeft bij automatische bracketing (herhaald foto’s achter elkaar
maken) het voordeel dat je niet gestoord wordt door de tijd die nodig is voor de
flitsapparatuur om op te laden. Ook is dit handig om betere lichtomstandigheden
te krijgen om goed automatisch te kunnen scherpstellen.
53) LED-ringlicht
Er zijn voor sommige compactcamera’s speciale kleine LED-ringlichten die op de
lens geplaatst kunnen worden. Ook voor spiegelreflexcamera’s zijn deze te
verkrijgen. Ze hebben echter dezelfde eerder genoemde nadelen als ringflitsers.
Als je van zeer dichtbij fotografeert kan je hiermee echter experimenteren door
het LED-ringlicht aan één kant grotendeels af te plakken, zodat je meer licht
van één kant krijgt en weinig van de andere en daarmee meer contrastwerking.
54) Andere LED-lampen
Je kunt ook gebruik maken van goedkopere krachtige LED-zaklampen met een brede
straal, zoals een instelbaar 19 LED-hoofdlampje of instelbare lampjes die je op
pootjes kunt zetten en zo in allerlei posities kunt plaatsen (bv. één van de
Gorillatorch modellen van Joby). Ook handig bij het kamperen trouwens. Eventueel
gebruik je hierbij dan een reflectieschermpje aan de andere kant om ook van de
andere kant wat extra licht te krijgen en zo te veel schaduwwerking te
voorkomen. Bij foto’s van zeer dichtbij kan dit al relatief veel extra licht
geven. Je moet dan wel denken aan een juiste witbalans (zie hieronder).
Witbalans
Digitale fotocamera’s geven niet altijd een juiste kleurweergave. De
kleurweergave is ook per cameramodel wat verschillend. Vaak geeft een camera
tegenwoordig wel een goed uitgangspunt als je dit gewoon op automatisch instelt.
Eventueel vallen dan met beeldbewerkingprogramma’s de helderheid en witbalans
achteraf nog iets bij te werken (zie verderop). Je kunt hier echter ook al bij
het maken van de foto’s zoveel mogelijk de goede instelling kiezen.
55) Kleuren minder natuurgetrouw
Er is bij een aantal cameramodellen de neiging dat ze bij automatisch instelling
uitgaan van zonlichtsituatie. Ze kiezen dan de daglichtstand terwijl je mossen
aan het fotograferen bent in (open) schaduw. Dit geeft dan vaak een wat koel
kleurbeeld. Beter kan je dan de camera zelf in de schaduwstand zetten, wat
warmere kleuren oplevert. Sommige cameramodellen maken zelf warmere kleuren,
omdat de gemiddelde consument dat nu eenmaal mooier vindt. De kleuren van mossen
en korstmossen kunnen dan minder natuurgetrouw zijn. Achteraf in de nabewerking
verbeteren werkt hier over het algemeen prima voor mossen, maar bij korstmossen
met subtiele grijstinten is het vaak handiger om de witbalans steeds apart in te
stellen (zie volgende tip).
56) Andere kleuren door lamplicht
Het werken met lampen geeft andere kleuren die vaak wat onnatuurlijk ogen.
Sommige camera’s kunnen hier automatisch voor corrigeren. Je kunt meestal ook de
witbalans instellen op het kunstlichttype (bijvoorbeeld TL Licht bestaande uit 3
golflengte) dat het meest lijkt op je lamp. Bij de betere cameramodellen is er
de mogelijkheid om de witbalans door de camera zelf precies te laten instellen
door een wit vel papier of karton op de plaats van het object te houden en dan
het licht en witbalans door de camera te laten bepalen door op de knop witbalans
te drukken. Zie hiervoor de handleiding van je camera.
Beeldkeuze
Camerapositie
Veel van de kwaliteit van je foto wordt bepaald door de juiste beeldkeuze. Beter
is om niet het eerste het beste exemplaar van een mossoort te gaan fotograferen
dat je ziet, maar eerst verder te zoeken naar een mooi exemplaar en met een
recht vlak dat je scherp in beeld wilt hebben. Dit laatste is vooral van groot belang
als je met je camera niet veel scherptediepte kan creëren. Let daarbij verder op
de hieronder genoemde punten.
57) Door de knieën
Voor mooie foto’s, waar het mos voldoende karakteristiek op te zien is, zul je
dichtbij moeten. Voor soorten op de grond betekent dit, dat je vaak door de
knieën zult moeten en een laag standpunt moet kiezen. Een stuk plastic (of
plastic tas) in je rugzak om dan op te steunen en te voorkomen dat je knieën nat
worden, is erg handig om altijd bij je te hebben.
58) Aaneengesloten scherptevlak parallel aan camera
Door bij het opstellen van de camera en statief extra te letten dat het gewenste
scherptevlak parallel is aan de camera krijg je zo min mogelijk ongewenst
scherpteverloop over het beeld. Vanwege de vaak geringe scherptediepte is dit
belangrijk voor goede foto’s. Kijk dus niet alleen achterop het schermpje maar
ook van opzij van de camera of deze precies parallel staat aan het te
fotograferen vlak. Verder is het ook erg onrustig als er scherpe onderdelen
verspreid over de foto tussen onscherpe gedeelten zitten. Zorg dus ook voor een
aaneengesloten scherptevlak.
59) Dichterbij is niet altijd beter
Met sommige compactcamera’s kun je zeer dichtbij en het is dan verleidelijk om
dat daarom altijd maar te doen. Als er echter te weinig scherptediepte te
verkrijgen is bij een positie heel dichtbij is het een logische keuze om iets
verder afstand te nemen. Je kan later nog altijd een uitsnede van je foto maken.
Het is mogelijk om met formules of met een programma op internet (v.b.
www.dofmaster.com) voor je favoriete diafragma de scherptediepte te berekenen op
verschillende afstanden bij een bepaald standaard gebruik. De uiteindelijke
scherptediepte die je op de foto ervaart is echter ook afhankelijk van de
uiteindelijke afbeeldinggrootte.
60) Niet te veel licht blokkeren
Al je recht van boven van zeer dichtbij fotografeert met licht van boven
blokkeert de camera vaak een deel van het licht, wat ook een ongelijkmatige
belichting kan geven. Beter is het om schuin te fotograferen met ook een
parallel schuin scherptevlak. Bij mossen op steen, schors of hout zal dat niet
zo moeilijk zijn, maar bij op de bodem groeiende soorten is dit lastiger.
Hiervoor kan je vaak het beste uitkijken naar mossen op open hellinkjes.
61) Kapselende mossen
Het is lastig om bij kapselende mossen met langere kapselstelen zowel de groene
mosplant als de kapsels voldoende scherp in beeld te krijgen. Voor de
rechtopstaande kapsels betekent dit van opzij fotograferen, waarbij het mooi is
als de achtergrond achter de kapsels niet te druk en storend is. Om ook de
mosplant voldoende scherp in beeld te kunnen krijgen zijn kapselende mosplanten
bovenaan een vrij steil door de mosplant begroeid substraat handig, zodat er een
scherptevlak is met zowel groene mosplanten als kapsels en een niet te drukke
achtergrond verder weg.
Compositie
Het oog wil ook wat. Te weinig spanning in beeld leidt tot saaie foto’s, te veel
drukte tot onrust en te veel andere blikvangers leiden de aandacht te veel af.
62) Rust in de foto is bij mooie macrofoto’s van groot belang
Als je van dicht bij een foto maakt van een mos te midden van andere planten en
allerlei grof strooisel dan levert dat al gauw een druk beeld op. Dit leidt
vooral de aandacht af van het mos waarvoor je de foto had gemaakt. Kies liever
een onderwerp dat minder door elkaar groeiende soorten kent en verwijder indien
nodig storende takjes, naalden, grassprieten of blaadjes. Vooral lange rechte
objecten in beeld verstoren sterk. Het is geen overbodige luxe om hiervoor een
schaartje en/of pincet bij de hand te hebben. Fotografeer je van opzij met een
achtergrond verderop, zorg dan dat er daar geen contrastrijke overgangen storend
door je beeld lopen. Deze kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt worden door
afwisseling van vegetatie en lucht of sterk contrasterende kleurvlakken van
bouwsels. Check daarom altijd de achtergrond voordat je de foto maakt.
63) Bij grote scherptediepte extra aandacht voor een niet te druk en vlak
lijkend beeld
Nadeel bij een grote scherptediepte kan zijn dat foto’s nogal druk en vlak zijn
omdat er veel in focus is en niet een duidelijk aandachtspunt. Het werkt daarom
vooral als je een mos met een verder rustige omgeving op de foto hebt. Het is
bij een minder rustige omgeving ook verstandig niet meer scherp in beeld te
hebben dan nodig voor het onderwerp. Met focus-stacking bij macrofoto’s kun je
in feite macrolandschapsfoto’s maken. Hier gelden deels dezelfde principes als
bij het maken van mooie landschapsfoto’s. Doordat alles scherp is, is er minder
gevoel van diepte. Wil je niet dat het er allemaal vrij vlak uitziet, dan moet
je in de voorgrond kleine objecten opnemen, die het gevoel van diepte geven.
64) Positie van mos in beeld
Als je een polletje mos of korstmos, wat de aandacht moet trekken, precies
midden in het beeld hebt, levert dat meestal een saaie foto op. Het
belangrijkste onderdeel van de foto kan gewoonlijk het beste op ongeveer een
derde vanaf de randen geplaatst worden. Dit is een aloude fotografieregel die
ook voor de mossenfotografie opgaat. De belangrijkste elementen binnen de
compositie moeten zodanig in beeld staan, dat het oog op een rustige manier van
het ene naar het andere onderdeel wordt geleid. Denk hierbij ook aan de
plaatsing van aandacht trekkende apotheciën in korstmosthallus in je beeld.
65) Een of meer polletjes?
In plaats van één exemplaar of één klein polletje mos van heel dichtbij dat
deels onscherp in beeld is, zijn foto’s van iets grotere afstand van meerdere
exemplaren of polletjes, waarin het groeipatroon zich herhaalt en dan wel een
polletje of exemplaar scherp, vaak minder saai en mooier.
66) Storende vuiltjes of witte elementen
Witte stukjes schelp, grind of kalk in beeld op een zonnige dag geeft vaak
storende de aandacht afleidende spierwitte plekken op de foto die achteraf niet
of zeer moeilijk met een beeldbewerkingprogramma zijn bij te werken. Beter kan
je het onderwerp dan dusdanig kiezen dat deze niet in beeld zijn of deze
verwijderen.
Vooral als je het mos of korstmos sterk vergroot op de foto zet, kunnen
vuildeeltjes op de plant later in de foto erg storend worden, omdat ze ook groot
worden afgebeeld. Bijvoorbeeld als je mos mee neemt in een zakje en later thuis
fotografeert. Van te voren kan je daarom het beste even bewust kijken of er iets
storend in beeld is en het dan verwijderen met een kwastje. Vermijd ook storende
luchtbellen in je microscooppreparaat.
67) Waterdruppels
Als er waterdruppeltjes op de mosplanten aanwezig zijn kunnen deze storende
schittering opleveren als er zon of een harde lichtbron is. Verder verbergt
aanhangend water in natte mossen het detail op de foto. Je kunt dan beter
mosplanten kiezen in geheel diffuus licht als je de druppeltjes er wel op wil
hebben voor de sfeer of met wc-papier een teveel aan druppeltjes en aanhangend
water wegzuigen. Je zult veel mossen toch het liefst vochtig willen
fotograferen. Een spuitflesje met goede verneveling is dan ook handig om bij je
te hebben en wat wc-papier om eventueel overtollig vocht er weer af te halen.
Thema
Het is van belang voor ogen te hebben waarom je de foto maakt. Je zult er meer
mee willen dan alleen vastleggen als jachttrofee. Het gaat er meestal om de
essentie van wat je wilt overbrengen in één foto te vangen. Bedenk dat ook
andere mensen datgene willen herkennen dat je over wilt brengen. De
herkenbaarheid van de over te brengen informatie is belangrijker dan hoe groot
alles wel niet in beeld is.
68) Soort in habitat
Wil je iets van de ecologie en het habitat van een soort laten zien dan is het
gewenst om ook iets van het substraat en/of de directe omgeving te laten zien.
Bijvoorbeeld wat blad bij een bossoort. Meestal werkt dit het beste in volledig
uitgezoomde toestand (groothoek) en in een lage stand en een sterke voorgrond
met het mos. Dit soort foto’s is vaak ook geschikter om te gebruiken als
zoekbeeld voor anderen om het mos in het veld eerder te vinden en herkennen, dan
dat je een stukje midden uit een pol fotografeert. Als een mos duidelijk
seizoenaal is, kan je iets karakteristieks uit dat seizoen mee fotograferen.
69) Herkenbare soortkenmerken
Wil je een mos herkenbaar afbeelden zodat in ieder geval kenners het vanaf de
foto kunnen determineren, dan zul je aandacht moeten hebben voor de
soortspecifieke kenmerken die je op de foto zet en dat je deze voldoende kunt
zien. Indien mogelijk kan je ook verschillende ontwikkelingsstadia in de foto
opnemen of mosstengels van boven en van opzij, zodat je meteen meerdere aspecten
ziet. Het karakteristieke aspect van
een droge mosplant en een natte mosplant is te fotograferen door de helft van
een droog moskussen nat te maken, even te wachten totdat het mos zijn
karakteristieke natte vorm heeft aangenomen, eventueel overtollig vocht weg te
halen en dan een foto te maken. Een reflectieschermpje kan helpen om markante
structuren beter voor het voetlicht te krijgen. Als deze eigenlijk te klein zijn
zul je moeten overschakelen op microscoopfotografie of gaan tekenen.
70) Verschil tussen verwante soorten
Als je verschillen goed in beeld wilt brengen kan je natuurlijk twee foto’s
naast elkaar plaatsen. Omdat ze meestal onder andere omstandigheden zijn gemaakt
en de afbeeldingmaatstaf al gauw iets verschilt, wordt het werkelijke verschil
echter vertroebeld. Beter kan je dan twee nauw verwante soorten samen in beeld
fotograferen door te zoeken naar een situatie waar ze direct naast elkaar
groeien.
71) Aandacht voor structuur
Is de mosfoto bedoeld om de schoonheid van structuren te laten zien, zoals het
patroon van mosplanten in een moskussen, dan is het meestal gewenst om dit
patroon te isoleren van de omgeving door bijvoorbeeld te kiezen voor een
beeldvullend patroon uit een groot moskussen. Om deze structuur goed zichtbaar
te maken is ook extra zorg nodig voor de juiste belichting voor een goed
contrast, dat de aandacht op dit patroon vestigt.
72) Mosgemeenschappen
Wil je vooral tonen wat karakteristieke begroeiingen zijn in bepaalde situaties,
dan kan je het beste die situatie in beeld brengen met een esthetisch mooie
mosbegroeiing waarop de groeiomstandigheden duidelijk te zien zijn of de foto zo
maken dat een beperkt aantal afzonderlijk soorten herkenbaar naast elkaar in
beeld staan. Als ze te veel door elkaar groeien, wordt het een druk zoekplaatje.
Supermacro
Nog dichterbij gaan
Zeer dichtbij gaan en een onderwerp fotograferen dat kleiner is dan 15 x 10 mm behoort ook tot de mogelijkheden, maar vereist wel
secuur werken. Dit wordt wel supermacro genoemd. Bedenk dat je veel kenmerken
met vergelijkbare of nog grotere vergroting door je stereomicroscoop kunt
fotograferen (zie bij microscoopfotografie). De kwaliteit van je lenzen van je
stereomicroscoop in combinatie met je camera is echter meestal minder.
73) Beter resultaat in studiosetting
Zeer kleine bewegingen zorgen bij supermacro al voor onscherpte en je hebt veel
licht nodig voor goede foto’s. Dit is de reden waarom je dit voor goede
kwaliteit afbeeldingen het beste binnen in een studiosetting met veel licht op
een trillingsvrije tafel voor het raam kan doen. Extra belichting van bv. flits
of een LED-lamp is van belang. Je neemt dan het betreffende mos of korstmos mee
naar huis. Voor afbeeldingen van kenmerken van mossen en korstmossen is de
geringe scherptediepte meestal een spelbreker, maar juist hier biedt
focus-stacking (zie verderop) uitkomst, bijvoorbeeld voor een kapsel met
peristoomtanden. Daarbij is het handig om je camera via je computer te kunnen
bedienen zodat je precies kunt instellen en geen trilling door het indrukken van
je ontspanknop ontstaat. Gebruik voor goede scherpstelling een instelrail op je
statief. Voor nog fijnere instelling kan je echter het beste het instelstatief
van je stereomicroscoop gebruiken, waar je de camera met lens in plaatst (nadat
je het bovenstuk van de stereomicroscoop losgekoppeld hebt). Je hebt dan
eigenlijk een digitale macroscoop en fotografeert recht van boven. Ook kun je
dan gebruik maken van de extra verlichting van je stereomicroscoop.
74) Je compactcamera achter een omgekeerd extra objectief
Door gewoon een vergrootglas voor je cameralens te houden krijg je al een
grotere vergroting bij een compactcamera, maar de kwaliteit laat dan te wensen
over. Voor een aantal modellen zijn speciale opzetstukken (adapters) en
voorzetlenzen te koop waarmee je met grotere vergroting goed kunt fotograferen.
Echte knutselaars kunnen ook lenzen uit oude kapotte camera’s slopen en als
voorzetlens gaan gebruiken. Er is echter een goedkoop alternatief en dat is om
objectieven te gebruiken van een oude spiegelreflexcamera uit het analoge
tijdperk. Dit levert kwalitatief vaak verrassend goede beelden. Deze objectieven
liggen vaak ongebruikt achter in de kast bij je zelf of bij familie. Je kunt
hiervoor het best een lichtsterk 50 mm objectief gebruiken (bv. f2.0 of
f1.4), die een brede lensdoorkijk heeft, en een handmatig instelbaar diafragma.
Je gebruikt deze in omgekeerde positie als voorzetobjectief. Voor de grootste
vergroting zoom je met je compactcamera maximaal mechanisch in. Een 35 mm objectief geeft een grotere
vergroting maar geeft vignetering.
Bij betere modellen zijn voor vrij weinig geld adapters (tubus) op de camera te
plaatsen. Met een koppelring met de juiste diametercombinatie van de
filterschroefdraden op je adapter en op je objectief plaats je een dergelijk
objectief dan op de adapter. Is zo een adapter niet mogelijk hang deze zware
objectieven dan niet direct aan je lichte lens van je compactcamera. Je kunt de
camera er dan het beste los achter plaatsen. Hiervoor kun je een steun maken die
zowel je camera als het voorzetobjectief ondersteunt en van zwart papier een
verloopkraagje maken om geen licht van opzij tussen de objectieven door te laten
komen. Je stelt het voorzetobjectief in op oneindig en zet het diafragma van dat
objectief helemaal open. Je compactcamera gebruik je in ingezoomde stand en
vervolgens stel je scherp. Voor nog redelijk wat scherptediepte gebruik je een
klein diafragma (bv. f8.0). Je kunt ook verschillende beelden met verschillende
focusstand combineren (zie focus-stacking). Hiervoor kun je gebruik maken van de
focus-bracketing functie op je camera als die er op zit, maar je moet dan wel
eerst de goede focusafstandstappen gaan uitvinden omdat je met een
lenscombinatie werkt.
75) Grotere vergroting met je spiegelreflex
Wil je nog dichterbij met meer dan 1x vergroting dan kun je extra tussenringen
gebruiken. Kwalitatief betere
afbeeldingen krijg je door een specialistisch maar zeer duur macro-objectief als
de Canon MP-E 65mm f/2.5 1-5x Macro. Je kunt echter ook een objectief met korte
brandpuntsafstand omgekeerd gebruiken en voor je standaardobjectief plaatsen,
zoals hierboven voor een compactcamera is beschreven. Je hebt dan verder alleen
een koppelring nodig afhankelijk van de schroefdraad afstand voor op de
gebruikte lenzen. Een lens met brandpuntsafstand x omgekeerd voor een lens met
brandpuntsafstand y geeft een vergroting van y/x. Je zet het diafragma van je
voorzetobjectief dan helemaal open en moet dan geen voorzetobjectief met alleen
automatisch in te stellen diafragma hebben omdat dat dan niet werkt. Als je een
objectief met een hele kleine brandpuntsafstand (groothoek) omgekeerd voor de
andere met een hele grote brandpuntsafstand (tele) gebruikt geeft dat een heel
sterke vergroting maar wel al gauw afname van helderheid naar de randen
(vignetering) van het beeld, zodat je uiteindelijk in de nabewerking het beste
een beelduitsnede kunt maken.
Microscoopfotografie
Beeldkwaliteit
Als je door een microscoop fotografeert wordt dit in de praktijk
microscoopfotografie genoemd. Het gaat dan om zeer grote vergrotingen van 20x of
meer (Bij je stereomicroscoop soms lager).
76) Onscherpte door trilling voorkomen
Zorg in ieder geval dat je microscoop op een zo trillingsvrij mogelijke tafel
staat, om beweging zoveel mogelijk te voorkomen, want de kleinste trilling kan
al onscherpte veroorzaken. Kies een groot diafragma (klein f-getal) om een
snelle sluitertijd te krijgen in verband met mogelijke onscherpte door trilling.
In verband met onscherpte door trillingen is het soms ook beter te kiezen voor
een groter ISO-getal (bv. 400). Je krijgt dan meer beeldruis, maar dit is soms
een minder groot probleem dan onscherpte door trilling. Bij betere modellen
spiegelreflex- en compactcamera’s is
er de mogelijkheid om met een USB-kabel je camera aan te sluiten op je computer
en via je computer met speciale software je camera te bedienen. Voordeel hiervan
is geen trilling door handmatig indrukken van de ontspanknop. Indien je daarbij
ook het beeld op het computerscherm kunt zien kan je ook beter scherpstellen. Er
zijn voor de betere camera’s ook speciale USB afstandsbedieningkabeltjes met
batterij en drukknop.
77) Weinig resolutie
Wat je verder moet realiseren is dat de kwaliteit van het beeld vooral bepaald
wordt door de objectieven en instelling van je microscoop. De kwaliteit van het
beeld is ook afhankelijk van het gebruikte oculair als je daar doorheen
fotografeert. Bij een projectie oculair met een lagere vergroting (2x i.p.v.
10x) is een vaak wat betere kwaliteit beeld te krijgen. Er is door lichtbuiging
en kwaliteit van de door ons gebruikte microscopen bij grotere vergroting
meestal maximaal een beeld te verkrijgen dat je al met een 3 megapixel camera
goed kunt vastleggen. Veel megapixel is bij fotograferen door je microscoop dus
niet veel beter. Met een 40x microscoopobjectief en dan later je foto vergoten
is soms een beter beeld te krijgen dan met een 100x microscoopobjectief. Zorg
ook dat je microscoop wat belichting betreft goed is ingesteld, want dat heeft
ook groot effect op de kwaliteit van je foto. Je zult vrij standaard een
nabewerking met een computerprogramma moeten doen om de kwaliteit wat te
verbeteren.
78) Geringe scherptediepte
Als je foto’s maakt van microscopische kenmerken van mossen zal de geringe
scherptediepte gemakkelijk een spelbreker kunnen zijn. Een plat recht
scherptevlak is dan ook belangrijk. Probeer een blad of een structuur zoals een
bladhoek bij een mos zo vlak mogelijk in beeld te krijgen. Het kan daarbij
handiger zijn om het te fotograferen aan een los bladstuk dan aan een hol blad
dat nog heel is of zelfs nog aan de plant zit. Flink snijden voor een goed
preparaat loont hier. Bij korstmossen worden structuren bij dunne preparaten
helaas al snel uit hun verband gedrukt.
79) Meer scherptediepte door focus-stacking
Bij ruimtelijke structuren zoals holle bladoortjes zal de geringe scherptediepte
een probleem zijn als je het groot in beeld wilt met ook duidelijke
celstructuren. Je kunt hier met je camera niet veel extra scherptediepte creëren
en de oplossing ligt hier in het maken van meerdere foto’s telkens één nadat je
de microscoop op een iets andere diepte hebt scherpgesteld. Je kunt deze dan
achteraf door scherptestapeling tot één scherpe foto samenvoegen met
programmatuur op je computer (zie focus-stacking).
Mogelijkheden per cameratype
Er zijn meerdere mogelijkheden om microscoopfoto’s te maken, die samenhangen met
hoe je cameralens en oculair bij verschillende cameratypen kunt gebruiken voor
een goede projectie van het beeld op de sensor. Je
kunt dezelfde camera gebruiken waarmee je ook je habitusfoto’s maakt, maar je
hebt hiervoor dan een adapter nodig. Er zijn echter ook andere alternatieven.
Elke optie heeft voor- en nadelen.
80) Met spiegelreflexcamera
Bij een spiegelreflexcamera is er het voordeel dat je de lens (die niet voor het
fotograferen door een microscoop gemaakt is) eraf kan halen. In plaats daarvan
moet je een speciaal opzetstuk (camera adapter) aanschaffen en een
merkspecifieke bajonetring. In de simpelste vorm wordt het beeld door het
microscoopoculair direct op de sensor geprojecteerd. Er is dan kans op
vignetering en onscherpte aan de rand. Er zijn echter speciale voor fotografie
bedoelde oculairen bij microscopen te koop. Er zijn ook adapters te koop waar
een speciaal projectieoculair in zit. Een camera adapter is vaak merkspecifiek
en dan opvallend prijzig, maar er zijn ook goedkopere adapters. Het is daarbij
handig om een derde speciaal voor fotografie bedoelde rechtopstaande fototubus
op je microscoop te hebben.
De foto’s zullen zo goed zijn als je kan krijgen, maar niet heel veel beter dan
bij de andere opties omdat veel hiervan door de lenzen van je microscoop bepaald
wordt. Bij spiegelreflexcamera’s is er ook het probleem dat de spiegel bij open
klappen voor vervelende trilling kan zorgen, met onscherpte als gevolg. Een
belangrijk punt bij spiegelreflexcamera’s voor microscoopfotografie is daarom de
mogelijkheid om de spiegel voorafgaand aan de opname op te kunnen klappen
(mirror lock-up). Dit kan trilling voor een deel voorkomen.
81) Met compactcamera
Compactcamera’s hebben het nadeel dat het microscoopbeeld niet direct op de
beeldsensor kan worden geprojecteerd, maar door de vaste lens moet. Bij sommige
cameramodellen werkt dat toch nog aardig, maar bij andere minder. De lens is
vrijwel altijd een zoomlens met een ingewikkelde lensconstructie die in
combinatie met andere optische instrumenten de kwaliteit van het beeld niet ten
goede komt. Als consequentie hiervan treden meestal beeldvervormingen op zoals
minder scherpe randen, kleurverloop en vignetering. Er zijn voor sommige
cameramodellen speciale prijzige adapters te koop die deze negatieve effecten
zoveel mogelijk tegengaan en die je op de plek van je oculair plaatst.
Bij verschillende modellen zijn echter ook aardige resultaten te verkrijgen als
je de compactcamera gewoon voor een breed oculair plaatst, eventueel met een
verloopstuk dat je kunt aanschaffen voor de betere modellen met een schroefdraad
rond de lensbehuizing. Je kunt een verloopstuk ook gewoon zelf maken met wat
verschillende maten afgezaagde en aan elkaar gelijmde donkere pvc-pijp of zelf
precies op maat te maken geplakte dikke papierrollen, die je aan de binnenkant
donker maakt om lichtreflectie zoveel mogelijk te voorkomen. Houd er rekening
mee dat de voorkant van de lens van je camera ruimte nodig heeft en vrij moet
kunnen bewegen als je met je camera gaat scherpstellen. De afstand tot het
oculair is meestal rond de 9 mm
bij een standaard oculair. Er zijn ook oculairen met een verder oogpunt (voor
brildragers) die beter zijn omdat ze minder vignetering geven. Ook kan je het
beste een groot diafragma kiezen (klein diafragmagetal). Heb je een schuin
geplaatst oculair op je microscoop en een wat zwaardere compactcamera, dan zul
je wellicht de camera zelf voor de stevigheid op een apart statief willen
plaatsen.
Om zo min mogelijk last te hebben van de eerder genoemde slechte beeldkwaliteit
aan de randen kun je het beste de camera in mechanisch ingezoomde toestand
gebruiken. Je hebt ook kans dat je compactcameralens toch wat breder is dan je
oculair en dat je een beperkt rond microscoopbeeld fotografeert. Je zult in de
nabewerking vaak ook nog een stuk van de rand afsnijden. Feitelijk gebruik je
dan vaak maar ongeveer een derde van het beeld dat je door het microscoopoculair
kan zien.
Er zijn verschillende manieren voor scherpstellen. De eerste is om je
compactcamera op macrostand in te stellen en automatisch te laten scherpstellen.
Dit werkt redelijk als er voldoende contrast in het object zit. Favoriet bij
velen is om de scherpstelling van je camera op handmatig zetten, op oneindig te
stellen en dan met je microscoop scherp te stellen. Bezit je camera de
mogelijkheid om hem met een TV-scherm te verbinden (AV out option), dan is het
behulpzaam om het beeldscherm te gebruiken bij het scherpstellen.
82) Met oculaircamera
Er zijn speciale oculaircamera’s van 3-megapixel of meer, die soms
microscoopcamera worden genoemd (niet te verwarren met digitale minimicroscopen,
die ook onder deze naam worden verkocht). Je kunt deze snel en gemakkelijk op de
plek van het oculair van je microscoop of stereomicroscoop plaatsen, indien
nodig met behulp van speciaal bijgeleverde hulpstukjes voor afwijkende
oculairmaten. Je kunt ze kopen via het internet of bij speciale winkels die ook
microscopen verkopen. Vanwege een kleine beeldsensor is er ook een redelijke
scherptediepte. Je verbindt deze camera’s met een USB-kabel direct op je PC,
laptop of kleine netbook en ziet en bestudeert dan met behulp van een
meegeleverd programma live op je beeldscherm wat je onder je microscoop of
stereomicroscoop hebt en je kan dan scherpstellen op de onderdelen die je wilt
zien en fotograferen. Je kunt zaken als helderheid, contrast, kleurverzadiging
en verscherping direct instellen. Je maakt dan via je computer de foto en slaat
hem meteen op. Het is ook handig als je met meerdere tegelijk naar
microscoopbeelden wilt kijken, bijvoorbeeld tijdens gemeenschappelijke
determinatieavonden.
Er is het nodige verschil in kwaliteit tussen verschillende modellen en je moet
daarom voor aanschaf eerst even bekijken hoe goed het werkt. Ze zijn niet echt
goedkoop (paar honderd euro). Groot voordeel is echter het gebruiksgemak, geen
mogelijk kwaliteitsverlies door een oculair en de mogelijkheid om de
scherpte-instelling, kleur, contrast en helderheid voor het maken van de foto af
te lezen van een groot beeldscherm en in te stellen.
83) Met telefooncamera
Wat verschillende van onze leden hebben ontdekt is dat je met je telefooncamera
voor het oculair van je microscoop ook foto’s kunt maken, die al een aardige
kwaliteit kennen. Veel telefooncamera’s zijn al 3 megapixel (of meer), ze hebben
een klein lensje dat prima voor het oculair van de microscoop te houden is. Je
kijkt achterop je telefoon live mee. Scherpstellen en klikken maar. Nadeel is
dat je de scherpte en kwaliteit van de foto iets minder goed kunt inschatten als
bij de vorige optie maar je hebt geen extra aanschafkosten als je al een
telefoon met ingebouwde camera hebt. Probeer het ook eens. Er is trouwens ook al
een applicatie voor je iPhone waarmee je dergelijke foto’s kunt voorzien van een
maatbalkje dat bij inzoomen en uitzoomen op het scherm meeloopt.
Met een zakmicroscoop
Om in het veld kleine kenmerken te bekijken zijn er naast een heel scala aan
loepen (10-20x) ook zakmicroscopen (30-100x) in de handel. De zakmicroscopen
zijn onder de naam van pocket microscope of minimicroscoop vooral via internet
te vinden en te bestellen in een prijsrange van 4-30 Euro met ook de nodige
verschillen in beeldkwaliteit. Een goede ingebouwde lichtbron met krachtige LED
verlichting is van belang voor een goed beeld. Natuurlijk is het beeld dat je
door je zakmicroscoop ziet kwalitatief een heel stuk minder dan onder je
stereomicroscoop of microscoop thuis. Het heeft dan ook weinig zin om op deze
manier kwalitatief goede mosfoto’s te willen maken. Als je ze maakt en ze verder
wilt gebruiken dan zal het meestal nodig zijn ze na te bewerken op de computer.
Het nut zit er vooral in dat je mobiel in het veld net die kenmerken nog kunt
zien die belangrijk zijn voor determinatie. Om het makkelijker te kunnen
bekijken of om dit met anderen direct te delen kan het digitaal vastleggen van
het beeld handig zijn. Je kunt dan meer soorten gezamenlijk determineren tijdens
excursies.
84) Zakmicroscoop aan je telefooncamera
Een zakmicroscoop met een grote vergrotingsfactor heeft meestal een klein
oculair, wat betekent dat je alleen met een telefooncamera en bij een voldoende
wijd oculair digitaal beelden kan vastleggen. Een krachtige LED verlichting is
daarbij extra van belang. In feite gebruik je de loep of zakmicroscoop als
voorzetlens op de telefooncamera. Als je dit regelmatig wilt doen is het handig
om een stabiele houder in elkaar te knutselen, bijvoorbeeld van een hardcasing
voor je smartphone. Het voordeel is dat je het beeld dan groot op het scherm
achterop een smartphone of iPhone kunt zien, zonder met je oog op de grond te
hoeven. Je hoeft dan ook niet steeds allerlei mossen en korstmossen te plukken,
om ze vlak bij je ogen te brengen. Je kunt met deze zelf te maken mosdigicam
bijvoorbeeld de tanding van glasharen en bladranden zien, maar zoals gezegd is
de kwaliteit van het beeld beperkt.
Van een combinatie van een SE Mini illuminated pocket microscope (45x) voor rond
de 5 Euro met een iPhone4 is een filmpje, inclusief het bouwen van een houder,
op internet te vinden. Ook met andere smartphone’s liggen hier mogelijkheden.
Als je al een smartphone hebt, kan je het voor dat geld natuurlijk gewoon niet
laten. Ik heb nog geen goed werkbare combinaties van telefooncamera en
zakmicroscopen met grotere vergroting gezien, zodat celstructuren bekijken op je
telefoon in het veld nog niet echt gemakkelijk is, maar laat het de andere leden
van de werkgroep weten als je een goede combinatie gevonden hebt. Ook liggen
hier wellicht mogelijkheden met een digitaal tablet, zoals de iPad of anderen
die de laatste tijd verschijnen. Echte knutselaars kunnen ook het lensje van een
kapotte CD- of DVD-speler er uit slopen en als voorzetlens van hun
smartphonecamera monteren om supermacro te krijgen.
85) Digitale minimicroscoop aan je netbook
Minimicroscoopjes zijn er ook digitaal onder de naam microscoopcamera. Verwar
dit niet met oculaircamera’s, die ook wel eens onder deze naam genoemd worden.
Je kunt de microscoopcamera met een USB aansluiting op je computer of netbook
aansluiten. Het is natuurlijk gewoon plezier om een klein digitaal
minimicroscoopje met grote vergrotingsfactor aan te sluiten op je netbook en op
onderzoek in de mossenwereld te gaan. Je kunt die beelden dan ook meteen
vastleggen op je netbook, maar zoals gezegd doe je dat niet voor de kwaliteit.
In het veld loop je dan ook nog met je netbook rond, wat je wellicht op een
zonnige dag op een picknickbank tijdens de lunch doet, maar niet echt in een
moeras of nadruipend bos. Helaas hebben tablets en smartphones nog geen
USB-poorten.
Scannen
Macro met je scanner
Met een flatbedscanner kun je niet alleen papier scannen maar ook 3D-objecten.
Je gebruikt hem dan als een soort macrocamera.
86) Wanneer scannen?
Vooral grovere structuren in een niet te diep object kunnen goed worden
afgebeeld met een scanner, zoals vlakkere korstmossen, platte slaapmosplakkaten
of grote thalleuze levermossen. Het ziet er wel minder natuurlijk uit als een
habitusfoto in het veld. Van belang is de glasplaat van de scanner tegen krassen
te beschermen door een transparant vel er op te plaatsen, alvorens je het mos of
korstmos op de scanplaat legt. Kijk ook uit voor vuiltjes op je glasplaat die
storende vlekje kunnen geven in het beeld. Gedeelten die de glasplaat raken
komen goed en gedetailleerd over, maar naarmate gedeelten verder van de
glasplaats vandaan liggen, neemt de lichtintensiteit sterk af. Omdat het licht
recht van voren komt is er weinig schaduwwerking en weinig contrast om fijne
structuren te zien. Als de scanner een diakap heeft kan je daarmee ook
doorvallend licht creëren bij mossen. Als de klep van de scanner open wordt
gelaten krijg je een donkere achtergrond. Om schitteringen te beperken kan je
zwart papier er boven plaatsen. Je krijgt een lichte achtergrond als je witte
stof of gevouwen karton met textuur er boven plaatst. Een nabewerking op het
gebied van helderheid, contrast en verscherpen is bevorderlijk om het beeld te
verbeteren.
Registratie
Soort en grootte
Foto’s zijn voor allerlei doeleinden ongeschikt indien essentiële informatie
over het gefotografeerde mos of korstmos ontbreekt. Het is dus van belang dat je
een aantal zaken goed registreert. De soortnaam en afbeeldingmaatstaf zijn
daarbij de belangrijkste.
87) Wat staat er op de foto?
Al is de foto nog zo mooi, als je niet precies weet welke mossoort er op de foto
staat, dan is deze voor de meeste doeleinden ongeschikt. Verzamel daarom wat
materiaal van het mos dat je gefotografeerd hebt en determineer het thuis
microscopisch na. Het beste kun je het verzamelde materiaal van lastig te
herkennen soorten bewaren in een herbarium en zodanig documenteren dat het
materiaal en de foto naar elkaar te herleiden zijn. Gebruik je de foto’s in een
boek, laat ze dan door een deskundige controleren. Als er dan twijfel ontstaat, is het altijd na te
determineren.
88) Wat is de afbeeldingmaatstaf?
Indien je een foto van een mos maakt als hulp bij zoekbeeld en herkenning is het
van belang te beseffen dat je moeilijk kunt schatten hoe groot het mos in
werkelijkheid is, als er niets op de foto te zien is waar je de grootte aan kunt
refereren. Een pluisjesmos van zeer dichtbij genomen ziet er uit als een
gaffeltandmos van iets meer afstand. Het is daarom belangrijk de
afbeeldingmaatstaf te kennen en mee te geven. Er zijn hiervoor 3 mogelijkheden.
De eerste is het noteren van de breedte van het onderwerpvlak door een maatlatje
in beeld te houden en op het beeldscherm achterop de camera af te lezen. Houd er
eventueel rekening mee dat bij sommige modellen op het beeldschermpje achterop
de camera niet precies hetzelfde beeld is te zien als op de foto, zodat een
kleine correctiefactor nodig is. Ook kan je de voorwerpsafstand meten of bij
sommige modellen uit de exif-gegevens die bij de foto zijn opgeslagen halen.
Deze kun je bij gebruik van een vaste lensinstelling naar de grootte van het
onderwerp omrekenen. Corrigeer wel als je tussentijds een beelduitsnede maakt.
Als je later de foto afbeeld kan je dan eronder aangeven wat de
afbeeldingmaatstaf is of een beeldbewerkingprogramma een maatstreepje van 1 cm in het beeld zetten.
De tweede optie is nadat je het mos gefotografeerd hebt als laatste nog een
extra foto te maken met een meetlatje of object met bekende afmeting op het
scherptevlak parallel aan de camera. Thuis bepaal je dan de breedte van de
afbeelding en legt deze dan digitaal vast bij de gegevens van de eerdere foto,
alvorens de extra foto te deleten.
De derde optie is om iets met bekende grootte in beeld mee fotograferen als
referentie. Je kunt hier een meetlatje onder aan de rand van het beeld
meefotograferen, die je er later voor publicatiedoeleinden digitaal af kan
knippen. Het is echter niet altijd gemakkelijk om dat scherp in beeld te
krijgen. Je kunt ook een muntje of iets anders van vaste grootte mee
fotograferen, maar kunstmatige objecten zijn vaak storend voor de compositie.
Beter kun je daarom een vertrouwd object uit de natuur met een bepaalde grootte
mee fotograferen, zoals lariksnaalden. Je kunt een natuurlijk uitziend klein
stukje dennennaald van vaste lengte (1 cm) parallel aan de camera leggen en
in je foto’s mee fotograferen. Dit valt niet zo op in je compositie, tenzij
iemand er op wordt gewezen en dan meteen een referentie van de grootte heeft. Je
kunt deze van te voren op lengte knippen en in een klein doosje meenemen.
89) Archivering
Het is handig in het veld te noteren wat je waar gefotografeerd hebt, zoals je
ook bij herbariummateriaal doet en noteer dan ook datum en tijdstip dat de foto
gemaakt is of het volgnummer ervan. Gegevens over sluitertijd, diafragma,
brandpuntsafstand, datum en tijdstip worden meestal standaard in het fotobestand
opgeslagen (exif-gegevens) en kan je later in beeldbewerkingprogramma’s bekijken
en dan met op papier genoteerde gegevens combineren. Zorg wel dat de juiste
datum en tijd is ingesteld op je camera.
Je kunt de naam, vindplaats en het herbariumnummer van het mos als bijschrift of
notitie bij je foto registreren, die je in fotobewerkingprogramma’s als
Photoshop Elements kunt inzien en bewerken. Foto’s van een digitale camera
krijgen gewoonlijk alleen een getal als bestandsnaam mee. Als je flink wat
mossenfoto’s maakt kun je beter een naam aan het bestand geven die je samenstelt
uit de naam van het mos, de datum, volgnummer en het versienummer. Als je veel
foto’s maakt, gebruik dan een beelddatabase en begin daar niet te laat mee. Dan
kun je foto’s gemakkelijk terug vinden.
Nabewerken
Foto’s verbeteren
Een van de grote voordelen van digitale fotograferen is dat de beelden na afloop
gemakkelijk zijn te verbeteren met de computer in een nabewerking. Velen kijken
een beetje minachtend of terughoudend naar het nabewerken van foto’s, maar
bedenk dat de digitale camera’s zelf ook deels vergelijkbare bewerkingen doen
wat je in nabewerkingprogramma’s soms gericht beter kan doen. Je kunt beelden in
beeldbewerkingprogramma’s op allerlei manieren heel eenvoudig aanpassen en
daarmee verbeteren. Bij analoge fotografie bepaalde de manier waarop de film
ontwikkeld en afgedrukt werd ook deels de beeldkwaliteit. Wat lichtsterkte of
lichtkleur betreft kan je de foto als het ware deels opnieuw nemen.
90) Wanneer nabewerken?
Nabewerken is een normaal onderdeel in dit digitale tijdperk. Hoe meer zorg
besteed is aan het maken van de foto in het veld, hoe minder hoeft te worden
nabewerkt. Echter niet alles kun je in het veld helemaal onder controle hebben,
bijvoorbeeld als je net toevallig ergens eenmalig bent en een zeldzaam mos op de
foto wilt zetten onder slechte lichtomstandigheden. Sommige fotograferen,
waaronder professionele, bewerken digitale foto’s standaard na op een aantal
punten. Ik adviseer de foto eerst kritisch te bekijken op wat er verbeterd kan
worden in de stap nadat je de foto gemaakt hebt.
Er is dan later eventueel nog een tweede stap als je foto’s gaat afbeelden. Ook
bij het outputproces naar beeldscherm of print treedt er wijziging van kleur en
contrast van het beeld op, die soms aanpassingen van te voren nodig maken voor
een goed resultaat. Als afbeeldingen verkleind worden (minder pixels) voor
reproductie in een tijdschrift gaat dit vaak ten koste van wat scherpte en
contrast. Je kunt de foto verkleinen dan trouwens beter met resampling dan met
resizing doen, om voldoende kwaliteit te bewaren. Bij professioneel drukwerk zal
de drukker vaak het nodige doen aan bewerking, dat dan wel controle behoeft
tijdens de drukproef, bijvoorbeeld ten aanzien van onnatuurlijke kleuren. Omdat
je van te voren niet altijd weet waarvoor je de digitale foto gaat gebruiken is
dit een aparte stap in de bewerking die je het beste los kan zien van een
eerdere nabewerking.
91) Nabewerkingprocedure
Hieronder geef ik de belangrijkste nabewerkingopties en wanneer deze vooral van
belang zijn. Ik adviseer een nabewerking in de volgorde van behandeling. Als je
alles in JPEG format doet, besef dan dat elke keer als je het opslaat weer
compressie en dus wat verlies van beeldinformatie optreedt. Bewaar daarom je
werkbestanden in TIFF, PNG of BMP format, die geen compressieverlies hebben, of
probeer ten minste alle bewerkingen in één ronde te doen. Overschrijf het
origineel niet, maar bewaar het voor als je later nog een nieuwe versie wilt
maken. Bewaar desgewenst verschillende versies van de foto, maar gooi mislukte
onvoldoende te verbeteren foto’s weg om geen fotokerkhof op je computer te laten
ontstaan waarin je de weg niet meer kunt vinden. Zorg dus voor een goede
administratie en opslag van je foto’s.
Nabewerkingopties
Je kunt lelijke randen van het beeld afknippen, ruis reduceren, helderheid,
contrast en kleur aanpassen of contrastranden verscherpen. Hieronder staan de
verschillende opties nadere beschreven. Voor deze bewerkingen is er ruime keuze
uit commerciële programma’s zoals Photoshop, het minder dure Photoshop elements,
bij de camera soms meegeleverde programma’s, gratis te downloaden programma’s
als GIMP, of online gratis
programma’s als Photoshop Express Editor. Naast deze meer algemeen programma’s
zijn er ook allerlei programma’s of plugin’s die voor een bepaald onderdeel van
de nabewerking zijn ontworpen en vaak ook betere resultaten kunnen geven dan
standaardprogramma’s. Als je veel met nabewerking aan de gang gaat loont het
daarom om eens wat meer rond te kijken en uit te testen.
92) Foto bijknippen
Aan de rand van je foto kunnen net ongewenste elementen staan die storend zijn
voor je compositie. Of het polletje dat je gefotografeerd hebt staat precies
midden in de foto, terwijl het mooier is het juist daar niet te hebben. Je kunt
dan gewoon digitaal een uitsnede van je foto maken. Je houdt dan een beeld met
minder pixels over, maar als je het uiteindelijk voor een PowerPoint presentatie
of als foto in een artikel gebruikt, is dat toch geen probleem omdat je dan toch
uiteindelijk minder beeldpunten nodig hebt dan in het origineel zaten.
93) Ruis reduceren
Bij het fotograferen bij minder goede lichtomstandigheden kan er vaak
luminatieruis of kleurruis ontstaan, doordat de beeldsensor het weinige
ingekomen licht niet helemaal goed kan verwerken. Dit is er bij sluitertijden
van 1 sec en meer altijd of als je een hoge ISO-waarde instelt. Het valt op
doordat de afbeelding er wat spikkelig uitziet, wat nuance en details verstoord.
Bij grote vergroting zijn willekeurig blauwe of rode pixels te zien te midden
van pixels met correcte kleuren (kleurruis) en extra pixels met verschillende
grijswaarden (luminatieruis). Het komt vooral voor in donkere delen van de
digitale foto. Dit kan in een beeldbewerkingprogramma worden gereduceerd met het
filter Ruis reduceren. Je kunt ook kunstmatige ruis reduceren, veroorzaakt door
opslag als JPEG bestand. Als je in het beeldbewerkingprogramma het filter Ruis
reduceren hebt gekozen kun je hierbij het beste inzoomen tot 200% of meer op een
deel met veel ruis om het resultaat goed te zien.
Een filterinstelling van Ruis reduceren in Photoshop elements met de sterkte op
3 tot 6 en details behouden op 35-55% en kleurruis reduceren op 45-60% levert
vaak goed resultaat. Reparatie van kleurruis gaat wat ten koste van sommige
kleuren. Reparatie van luminatieruis gaat ten koste van wat scherpte, maar dit
kan je daarna weer verbeteren met de verscherpingfilter (zie hierna). Als je
uiteindelijk voor gebruik een kleinere afbeelding en bestand van je foto maakt
zijn ruis en onscherpte veel minder zichtbaar en is er dus minder noodzaak om er
wat aan te doen.
94) Helderheid en contrast aanpassen
In beeldbewerkingprogramma’s zitten vaak wat standaard opties om helderheid en
contrast aan te passen die simpel zijn uit te voeren. Zo is de algemene
helderheid in te stellen en ook vaak het contrast in de donkere delen of de
lichte delen van de foto te vergroten door wat schuifjes op het scherm te
verplaatsen, waarbij je het resultaat meteen ziet. Dit is zeer handig als de
foto wat te donker of licht is, weinig contrast heeft of iets te donkere of
lichte gedeelten heeft. Dit kan vooral optreden bij foto’s die bij slechte
lichtomstandigheden gemaakt worden. Het beste kun je het programma zo instellen
dat het beeld van voor en na de bewerking op het scherm zijn te vergelijken.
95) Kleur aanpassen
Als bij het maken van de foto de camera niet de juiste witbalans heeft gekozen
of als je deze niet goed hebt ingesteld (bijvoorbeeld als er extra kunstlicht is
gebruikt), dan wijken de uiteindelijke kleuren op de foto wat af. Zo kan de in
werkelijkheid groene mosplant er wat gelig uitzien of juist somber van kleur
zijn. Microscoopfoto’s hebben vaak een gelige kleurzweem. Niet getreurd. In
beeldbewerkingprogramma’s kan dit met de optie kleurcorrectie worden verbeterd.
Zo is er in Photoshop elements een automatische kleurcorrectie die met een druk
op de knop de witbalans hersteld en meestal meteen goede resultaten oplevert bij
mossen. Bij korstmossen met vaak subtiele grijsachtige tinten is het een stuk
lastiger, zodat je hier beter de juiste witbalans bij het maken van je foto
kiest. Bedenk ook dat elk beeldscherm of drukapparaat de kleuren weer iets
anders weergeeft. Bij drukken is correctie aan de hand van drukproeven van
belang.
96) Verscherpen (sharpening)
Nee, een onscherpe foto is na afloop niet even haarscherp te maken. Maar bij het
maken van digitale foto’s worden pixels die op randen van kleurvlakken liggen
vaak wat uitgemiddeld waardoor zachtere grenzen ontstaan wat onscherp lijkt. Een
nabewerking op dit punt om de hierdoor verloren scherpte te herstellen is
meestal een logische stap, hoewel het programma in de camera dat vaak zelf al
doet. In beeldbewerkingprogramma’s zitten mogelijkheden om digitale beelden met
“verscherpen”(sharpening) via een filter te bewerken, voordat ze als afbeelding
worden gebruikt. Bij het verscherpen worden pixels aan de lichte kant van een
grens lichter en pixels aan de donkere kant donkerder. Dit levert een beeld op
wat iets meer detail en scherpte lijkt te hebben. De mate waarin dit wordt
gedaan kan worden ingesteld. Je kunt een beeld hiermee beter maken, maar ook
slechter als je niet weet wat je doet, dus enige voorzichtigheid is geboden. Doe
je het te sterk dan levert het wat vreemde harde beelden op. Het beste kan het
effect worden bekeken door beelden van voor en na de bewerking naast elkaar op
het beeldscherm te vergelijken. Deze sharpening kan het beste worden uitgevoerd
na alle andere bewerkingen.
Je kunt bijvoorbeeld bij een unsharp mask (filter) de straal (radius) instellen
die bepaald hoeveel pixels rond een rand beïnvloed worden. Stel deze om te
beginnen in rond de 1.0-1.3, bij een beeld met veel fijn detail lager. Met
hoeveelheid (Amount) kun je bij dit filter instellen hoeveel het contrast
verhoogd wordt aan de randen (bv. 200%). Indien je de straal kleiner zet zal je
de hoeveelheid wat hoger moeten zetten om effect te zien. Met drempelwaarde
(Threshold) stel je de hoeveelheid contrast in tussen pixels die gehanteerd
wordt om in aanmerking te komen voor het vergroten van contrast met dit filter
(bv. 4). Dit kun je als laatste instellen, waarbij je van groot naar klein gaat,
totdat ongewenste ruis of andere artefacten ontstaan. Als je verscherpen wilt
toepassen om voor eigen drukwerk een betere afbeelding te krijgen moet je het
toepassen nadat de outputgrootte en resolutie is ingesteld.
Tekenen
Tekeningen digitaliseren
Je kunt tekeningen fotograferen of scannen en daarna digitaal verdere bewerken.
In dit tijdperk van het digitale fotogeweld vindt je echter steeds minder terug
van de nobele kunst van het tekenen van mossen op papier. Tekenen kost tijd en
met de mogelijkheden van microscoopfotografie en scherptestapeling om kenmerken
in beeld te brengen verliest het tekenen terrein.
97) Wanneer nog tekenen?
Tekenen is een manier van observeren en bewust worden, maar ook om kennis van
plantstructuren over te dragen. Met tekeningen kan je gecontroleerder en beter
de structuren weergeven waar het om gaat, door deze met lijnen aan te geven,
zonder dat andere zaken afleiden. In een tekening kan je relevante onderdelen
juist accentueren of zaken juist weglaten. Je kunt ruimtelijke structuren
weergeven zonder onscherpte. Bij foto’s blijven er bij sterke vergroting
problemen met scherptediepte en detaillering. Voor het tonen van afzonderlijke
structuurkenmerken die van belang zijn voor determinaties, zoals bladstructuren
of celpatronen blijven tekeningen daarom belangrijk. Eventuele rood- of
bruingekleurde celwanden worden dan niet afgebeeld, tenzij je zelf gaat
inkleuren. Goede mostekeningen zullen lang gebruikt worden omdat je niet even
snel een nieuwe maakt, wat bij mosfoto’s minder het geval zal zijn. Je zult dus
meer eer van je werk hebben.
98) Habitusafbeeldingen
Het voordeel van foto’s is dat het is zoals je het in werkelijkheid ziet,
inclusief kleur en glans. Als hulp bij een zoekbeeld in het veld zijn goede
habitusfoto’s van mossen daarom meestal behulpzamer dan lijntekeningen van de
habitus. Je ziet er de eigenschappen van het mos op zoals in het veld, ook dat
wat bij herbariummateriaal langzaam verloren gaat. Goede aquarellen kunnen ook
treffend zijn, maar het is moeilijk de juiste kleurnuances aan te geven bij
groene mosplanten. Bij mossen met kleurige stengels of kapsels is het
makkelijker. Niemand schijnt hier tegenwoordig echter tijd voor te hebben.
99) Tekenen op papier
In de meest simpele vorm teken je een beetje op het oog. Dit is vaak niet
helemaal precies, maar je kunt hier wel veel van je artistieke kwaliteiten in
kwijt. Beter was om te tekenen met een tekenspiegel of met een speciaal optisch
tekenhulpstuk aan je microscoop om de tekening en het te tekenen onderwerp over
elkaar heen te zien. Tekenspiegels e.d. zijn duur en alleen nog antiquarisch te
koop. Je doet het dan eerst in potlood om na het nodige corrigeren de tekening
uiteindelijk in de inkt te zetten, en dan achteraf eventueel nog met knippen en
plaksel een samengestelde tekening te maken. Dat laatste doe je tegenwoordig
makkelijker digitaal nadat je de tekeningen scant met een digitale scanner of
fotografeert en er een digitaal plaatje van maakt. Dan is de tekening ook nog te
vergroten of te verkleinen. Nadeel is dat je tekeningen niet gemakkelijk flink
kunt vergroten of verkleinen omdat lijndiktes dan te dik of te dun worden.
Digitaal tekenen
Juist alle digitale technieken maken het tekenen van mossen echter makkelijker.
Tegenwoordig is tekenen een stuk gemakkelijker als bewerking van een digitaal
beeld. Dit doen professionele tekenenaars die lijntekeningen van nieuwe soorten
voor bryologische tijdschriften maken ook.
100) Tekenen op je computer
Hierbij kun je beelden van mossen vanuit gemaakte foto’s inladen in een
vectortekenprogramma. Dit kan een commercieel programma als Adobe Illustrator
zijn of een gratis van het internet te downloaden programma als Inkscape. De
foto van het mos sla je dan met het programma als laag op en je maakt tegelijk
een nieuwe laag aan waarop getekend kan worden met beide lagen over elkaar heen
op het scherm te zien. Als je klaar bent haal je de fotolaag weg en je houdt je
lijntekening over. Dit tekenen gaat dan met een digitaliseertablet, waarbij je
op het beeldscherm meteen ziet wat je tekent. Het lijkt wat vreemd, maar het
went snel. Het kan ook met de muis trouwens als je geen digitaliseertablet hebt,
maar dat is erg lastig om nauwkeurig te doen. Als je met het beeld wat
uitvergroot tekent en de tekening daarna kleiner afbeeld is er geen enkele
bibbering of onregelmatigheid te zien. Je tekent de structuren gewoon over, wat
ook geen probleem is bij iets onscherper beeld. Je kunt zeer exact tekenen, ook
papillenstructuren. Bijkomend groot voordeel is dat de getekende lijnen als
vectorlijnen worden opgeslagen. Je kunt achteraf lijndikte bijstellen en de
tekeningen kleiner of groter afbeelden zonder problemen. Je kunt de tekeningen
vervolgens gemakkelijk bij elkaar brengen in een mooie compositie in één beeld,
eventueel samen met foto’s.
Verder lezen
Het is zoals aan het begin gezegd zoeken om je weg te vinden in het maken van
betere afbeeldingen van mossen. Hopelijk helpen de hier gegeven tips je flink op
weg. Boeken over macrofotografie gaan meestal alleen over fotograferen met
spiegelreflexcamera’s en hebben dan meestal andere onderwerpen als insecten en
bloemen als voorbeeld. Hierin is soms wel veel meer te vinden over
belichtingstechnieken en macrolenzen. Een goed boek voor macrofotografie met je
spiegelreflex is er van Lars Polder (2009; Digitale fotografie macro. ISBN:
978-90-430-1833-3.). Voor fotograferen door je microscoop zijn ook allerlei
artikelen te vinden op de website www.microscopy-uk.org.uk. Als je op zoek bent
naar een goede macrolens en bijpassende camera kan je op internet naar tests
zoeken. Hier kun je ook handleidingen van de beeldbewerkingprogramma’s vinden en
allerlei genoemde gratis progamma’s downloaden. Heb je zelf nog belangrijke tips
als aanvulling, laat het de andere leden van de werkgroep weten, bijvoorbeeld op
het forum op de website van de BLWG (www.blwg.nl).
Met dank aan werkgroepleden die tips gedeeld hebben of commentaar op eerdere
versies van dit artikel hebben geleverd.